Terug naar zoekresultaten

1.01.44 Inventaris van het archief van de Generaliteitsmuntkamer, 1578-1798

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.01.44
Inventaris van het archief van de Generaliteitsmuntkamer, 1578-1798

Auteur

R. Bijlsma

Versie

01-05-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1930 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Generaliteitsmuntkamer
Generaliteitsmuntkamer

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1578-1798

Archiefbloknummer

175

Omvang

; 76 inventarisnummer(s) 6,08 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Generaliteitsmuntkamer

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat een reeks registers van ingekomen en uitgaande stukken voor de 17e en 18e eeuw. Verder zijn er enkele losse registers met bijzondere onderwerpen voor de 18e eeuw: goud- en zilversmeden in Holland en West-Friesland, visitering muntbussen, copie-resoluties, concept-resoluties, en administratie van de secretaris. Tevens zijn er stukken m.b.t. de administratie van de essayeur-generaal, meest 18e eeuw, en resoluties.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Oprichting
Het instellen vanwege de Generaliteit van een nieuw bestuur over het muntwezen in de Geünieerde Nederlandsche Provinciën ter vervanging van de organisatie, afkomstig uit het Landsheerlijke tijdperk, heeft plaats gehad in Juli 1586. De Staten-Generaal resolveerden in hunne vergadering van 8 Juli aan Zijne Excellentie den Graaf van Leycester aan te bieden eene voordracht van 6 personen, om daaruit 3 of 4 Generaals van de Munte te benoemen; tevens besloten zij eene voordracht toe te zenden, waaruit een Essayeur-generaal gecommitteerd zoude worden. Nadat de Staten-Generaal den volgenden dag de voordrachten hadden vastgesteld, ging de Raad van State op 11 Juli 1586 over tot het committeeren, onder nadere goedkeuring van Zijne Excellentie, van een viertal Generaals van de Munte. De Raad benoemde: Jacob van Sloten. Rochus Grijp en Hendrick van Zuylen, muntmeesters-generaal onderscheidenlijk in Gelderland, Holland en Utrecht, en Jeronimus Bruynseels, vroeger muntmeester van Zeeland. Tot het ambt van Essayeur-generaal werd Jacob Foeck te Utrecht benoemd.
Generaals van de Munte
De Generaals van de Munte bleven - gelijk uit eene resolutie der Staten-Generaal van 30 Mei 1587 blijkt - gevestigd in de steden van de respectieve provinciën, waar zij hunne ordinaris residentie hadden. Een besluit van denzelfden dag bepaalde, dat bij overlijden van een hunner het aantal tot drie beperkt zoude blijven, aangezien en van oude tijden her niet meer dan drie Generaals van de Munte in de Nederlanden waren gehouden. Door de benoeming (bij resolutie van den Raad van State van 26 Augustus 1587) van Pieter Gerrytsz Don, burger van Dordrecht, tot Essayeur-generaal, werd eene Hollandsche stad destijds de woonplaats van dezen ambtenaar.
In het jaar 1593 kwamen achtereenvolgens de onderscheidenlijk in Gelderland en in Holland woonachtige Generaals van de Munte Jacob van Sloten en Rochus Grijp te overlijden. Na het sterven van eerstgenoemde verzocht het Hof van het Hof van Gelderland aan de Staten-Generaal. den te Arnhem woonachtigen Hendrick Wyntges tot opvolger van Van Sloten te benoemen. Toen nu ook Grijp was overleden, wezen de Gedeputeerden van Holland ter zitting der Staten-Generaal van 11 December 1593 er op, dat indertijd besloten was de eerst openvallende plaats te surrogeeren. Daar Van Stolen uit Gelderland eerst was komen te overlijden, sustineerden de Hollandsche Gedepurteerden, dat in plaats van Generaal Grijp gecommitteerd zoude moeten worden iemand door Holland te nomineeren. Zij wezen er tevens op, dat de meeste verhandeling van penningen in Holland geschiedde, zoodat zij het noodig oordeelden, dat in eene der principaalste steden der provincie, namelijk Amsterdam, een der Generaals zou resideeren. De Staten-Generaal benoemden daarop, bij resolutie van 1 April 1594. tot Raad en Meester-Generaal ordinaris van de Munten der Geünieerde Nederlandsche Provinciën Hendrick van Nispen, poorter van Dordrecht, die reeds in 1586, als destijds zijnde extra-ordinaris Muntmeester-generaal in Holland, op de voordracht had gestaan. Den daarop volgenden dag namen de Staten-Generaal eene resolutie, waarbij zij tegenover Gelderland, dat thans ter vervanging van Grijp aanbevolen had Hendrick Wyntges, te kennen gaven, dat het geenszins hunne bedoeling was dit gewest in zijne regalia te bekorten, maar dat zij bij het committeeren van een Generaal-meester geprocedeerd hadden, gelijk gewoonlijk in dergelijke zaken gebeurde: immers "het Generaal-meesterschap is een officie generaal over de Munten van alle provinciën".
Het aantal Generaal-meesters werd in 1597 weder op vier gebracht, toen de Staten-Generaal, na het overlijden van Bruynseels, benoemden Melchior Wyntges en Jacob Foeck. Deze zouden eerst hunne akte van commissie krijgen, nadat eene instructie voor de gezamenlijke Generaal-meesters was vastgesteld. Toen in 1599 Hendrick van Zuylen was komen te overlijden, ontvingen beiden de commissie d.d. 5 Mei 1599 als "Raad en Meester-Generaal ordinaris van de Munten der Vereenichde Nederlanden" krachtens resolutie der Staten-Generaal, hoewel hunne instructie nog niet was gearresteerd. Bij den aanvang der zeventiende eeuw waren derhalve met commissie in functie: Van Nispen, Wyntges en Foeck.
In 1601 werd Pieter van Beveren benoemd als opvolger van Wyntges. Ter vervanging van Foeck wezen de Staten-Generaal in 1614 aan: Mr. Simon van der Meyden en Hubert de Berghes. In 1617 werd Hendrick van Nispen opgevolgd door zijn oudsten zoon Jacob: deze had den titel gedragen van Generaal-meester extra-ordinaris, sinds de Staten-Generaal bij resolutie van 6 Maart 1610 hem hadden toegestaan bij ziekte van zijn vader dezen te vervangen en hem hadden geaccordeerd het expectatief van het officie zijns vaders, dien hij als klerk had geadsisteerd. Tevens besloten de Staten-Generaal bij resolutie van 12 October 1617 het aantal Generaal-meesters weder op drie te laten versterven. Reeds het volgend jaar kwam De Berglies te overlijden.
De drie Raden en Generaal-meesters zagen zich in het jaar 1626 als geadjungeerd Generaal-meester toegevoegd: Mr. Johan van der Wel, waarbij in 1627 nog kwamen Jan Claesz. Engelen. commies (ontvanger, essayeur) aan de Wisselbank te Amsterdam, en Adriaen Claesz. Muyt, commies ann de Wisselbank te Delft.
Toen in Mei 1637 de Staten-Generaal het tractement regelden voor de Generaal-meesters, werden in die regeling tevens de geadjungeerde Generaal-meesters betrokken. De Generaliteit kreeg daardoor mede de vaste tractementen der twee destijds nog fungeerende geadjungeerden Van der Wel en Muyt ten haren laste. Hare Hoog Mogenden besloten daarop bij resolutie van 5 September 1637 om het aantal Generaal-meesters weder te laten versterven op drie, gelijk het vroeger gedurende vele jaren gewest was.
Van Beveren werd in October 1637 opgevolgd door zijn schoonzoon Mr. Jacob Nachtegael, aan wien reeds in 1631 het expectactief was gegund.
Volgende opgave bevat een overzicht van de wijzigingen, die sinds 1648, toen Boreel opvolger werd van Jacob van Nispen, krachtens commissiën der Staten-Generaal in de vervulling der ambten van Raad en Generaal-meester ordinaris tot 1795 hebben plaats gehad.
Overzicht Generaal-meesters
Jaartal Naam Naam Naam
1648 Mr. Abraham Boreel Mr. Jacob Nachtegaal Mr.Simon van der Meyden
1654 -- -- Mr. Johan van Nispen
1661 -- Mr. Cornelis van Beveren --
1664 M Willem Boreel -- --
1689 -- Mr.Barthoud van Slingelandt --
1693 Mr. Adriaan Pietersen -- --
1708 -- -- Albrecht Coenen
1709 -- Johan Marie van Wevort van Ossenberg --
1711 Mr. Jacob ten Brinck -- --
1716 -- -- Mr. Gualtherus de Raedt
1734 -- Govert van Slingelandt --
1740 -- -- Nicolaas van Boetselaer
1757 Charles Bentinck -- --
1767 -- -- Mr. Nicolaas ten Hove
1776 -- Mr. Jacob Karsseboom --
1779 Mr. Gerard Brantsen -- --
1782 -- -- Dirck van Boetselaer
1786 -- Mr. Barthoud van Slingelandt --
Voor de uitoefening van hun ambt zouden de Generaal-meesters van de Munt ongeveer van het jaar 1618 af geregeld te 's-Gravenhage bijeenkomen. Eene memorie, opgesteld in Maart 1637, bevat dienaangaande de mededeeling, dat zij omtrent den jare 1618 overmits de menigvuldigheid van de besoignes met goedvinden van Hare Hoog Mogenden hun domicilium alhier in Den Hage hebben getransporteerd en mitsdien hunne kamer dagelijks gefrequenteerd. ( De memorie bevindt zich in Archief Staten-Generaal, Loketkas Munt n°. 6. ) Deze mededeeling wordt bevestigd door eene memorie van December 1624, waaruit blijkt van het besoigneeren in eene kamer te 's-Gravenhage. en door eene begrooting van het jaar 1628. waarin van het onderhoud van de "Generaalskamer" wordt gerept. ( Staten-Generaal, Lias Munt 1616-1629. ) In vervolg van tijd vinden wij dan de aanwijzing, dat de Muntkamer te 's-Gravenhage of Generaliteits-Muntkamer vergaderde in een vertrek op het Binnenhof.
Bevoegdheden
Betreffende de bevoegdheid van Raden en Generaal-meesters bevatten de placaten en ordonnantiën der Generaliteit op het stuk van de Munt aanwijzingen. Zoo het placaat van 4 Augustus 1586, vastgesteld door Zijne Excellentie den Graaf van Leycester en den Raad van State, en dat van 21 Maart 1606, gearresteerd door de Staten-Generaal en gewijzigd 6 Juli 1610. Herhaaldelijk, o.a. in de jaren 1597 en 1637 hebben de Staten-Generaal het vournemen gehad eene instructie voor Generaal-meesters vast te stellen, maar tot arresteering is het niet gekomen. De toestand was derhalve, dat Generaal-meesters zich bleven gedragen naar de instructie, die op 1 Mei 1535 door de Landvoogdes der Nederlanden was gegeven. Van deze instructie zijn zoowel in het archief der Staten-Generaal als in dat der Generaliteits-Muntkamer afschriften aanwezig. ( Afschriften, die gediend hebben in 1625 en 1630, zijn in het Archief der Staten-Generaal te vinden in de Liassen Munt. Voorts is er een afschrift in het Instructieboek der Staten-Generaal. waarin de instructie foutief gedateerd staat op het jaar 1635. ) Het opschrift er van luidt: Instructie nae de welcke de Raetsheeren Generael Meesters van de Munten van alle landen van herwaerts over henluyden reguleren en beleden sullen in 't bedienen van heuren Staten en officiën. Op de blijvende geldigheid dezer instructie nog tijdens de 18de eeuw wijst o.a. de omstandigheid, dat bij het optreden van een nieuwen Raad en Generaal-meester in 1735 dezen bij het sessie nemen de instructie van 1535 werd ter hand gesteld. Ook de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden Deel I (uitgegeven 1739) maakt bij de bespreking der Generaliteits-Muntkamer er melding van, dat men zich nog gedraagt volgens de instructie van 1535.
Samenstelling
Over de samenstelling der Generaliteits-Muntkamer deelt de Tegenwooordige Staat mede, dat deze bestaat uit drie Raden en Generaal-muntmeesters, een Essayeur-generaal en een secretaris.
In 1586 was voor de bezitting van het ambt van Essayeur-generaal vanwege de Generaliteit aangewezen Jacob Foeck, die - gelijk reeds hiervoren is medegedeeld - in 1587 werd opgevolgd door Pieter Gerrytsz. Dou. De nieuwe Essayeur-generaal, benoemd door den Raad van State, kreeg eene akte van commissie van den Graaf van Leycester. Nadat Zijne Excellentie en de Raad van State op 23 October 1587 besloten hadden, dat, in afwijking van de verleende commissie, de instructie voor den Essayeur-generaal volgens oud gebruik door de Generaal-meesters zoude worden gegeven, stelden deze onder dagteekening van 26 October 1587 de instructie vast. ( De aan Dou gegeven akten van commissie en instructie zijn bewaard in het Archief der Staten-Generaal achter in de Lias Munt 1616-1629. )
Dou werd in 1622 vervangen door Lourens van Teylingen, die een commissiebrief kreeg, waarin voorschriften betreffende het ambt zijn opgenomen. Bij de concipieering der instructies van Generaal-meesters en den Essayeur-generaal in 1637 werd voor dezen ambtenaar de titel van "Raad" ingevoegd, doch bij resolutie van 29 Augustus 1637 besloten Hare Hoog Mogenden dit te schrappen, daar den Essayeur-generaal geen bevoegdheid tot stemmen met de Generaal-meesters toekwam. Voor den Essayeur-generaal Johan Wyntges, aangesteld bij commissie van 9 November 1637, arresteerden de Staten-Generaal denzelfden dag de instructie, waarbij hem werd opgedragen het maken van essayen ter opening van de bussen van alle munten der provinciën, het essayeeren van alle vreemde munten enz. In 1644 werd Wyntges opgevolgd door Simon van Rottermont.
Toen in 1678 het ambt vacant kwam, beriepen Generaal-meesters zich op het placaat op de Munt van 1606, ten einde gehoord te werden over de vervulling der vacature, er bij voegend: "alzoo de Essayeur-generaal de amanuensis en werkende hand der Generaal-meesters is". Hare Hoog-Mogenden willigden het verzoek in, waarna 10 December 1678 werd aangesteld Marcellis Bruynesteyn.
Deze kreeg in 1707 tot opvolger zijn schoonzoon Mr. Johan Emants, wien de in 1637 gearresteerde instructie werd gegeven. Op zijn beurt kreeg deze in 1742 tot opvolger zijn zoon Mr. Marcellis Emants, die 24 December 1792 overleed.
Aan Emants werd in 1781 als 2de Essayeur-generaal toegevoegd zijn zoon Mr. Gerard Emants, ontslagen 27 Januari 1790, en daarna Mr. W.A.A. Poelman. Laatstgenoemde zou, na het overlijden van Marcellis Emants, alleen als Essayeur-generaal blijven.
Administratie
De administratie der Generaal-meesters, in verschillende provinciën woonachtig, blijkt aanvankelijk niet gecentraliseerd te zijn geweest. Zoo kregen de drie Generaal-meesters bij resolutie der Staten-Generaal van 14 Juli 1599 machtiging om van de erfgenamen der overleden Generaals Bruynseels en Van Zuylen over te nemen de onder deze berustende publieke stukken, de Munt aangaande, en de papieren ten dienste van de Generaliteit te bewaren. Eerst sedert, den aanvang der 17de eeuw is er geleidelijk meer eenheid in de administratie gekomen. In de jaren tot 1606 is niemand - gelijk wij uit een rekwest der weduwe Hendrick van Nispen van het jaar 1617 ( Zie voor dit rekwest: Commissieboek der Staten-Generaal 1640-1650, fol. 152 v°. ) vernemen - als ordinaris klerk gebruikt geweest; de Generaal-meester Van Nispen had zijn eigen klerk en eveneens hebben voor de andere Generaals hun dienaars schrijfwerk verricht. Eene resolutie der Staten-Generaal van 24 October 1608 wijst uit, dat destijds de zoon van den Generaal Van Nispen het voornaamste aandeel in de administratie had; terwijl voor de vacaties van de dienaars der andere Generaals 24 stuivers daags in rekening mocht worden gebracht, stonden de Staten-Generaal voor den jongen Van Nispen, "die de penne voert", 36 stuivers toe. De werkzaamheid van Jacob van Nispen, oudsten zoon van den Generaal-meester wordt eveneens ter sprake gebracht in een rekwest, waarop de Staten-Generaal de reeds hiervoor vermelde resolutie van 6 Maart 1610 namen. ( De akte staat ingeschreven in Archief Generaliteits-Muntkamer n°. 5. Generaal Register 1625-1629, fol. 24. ) Jacob van Nispen had sedert 8 jaren zijn vader in diens ambt bijgestaan en "in alles de penne gevoerd"; bovendien had de zoon op last van zijn vader in twee groote boeken gecolligeerd en geregistreerd al hetgeen, dat sedert de naaste 27 jaren in het stuk van de Munte was gepasseerd. De hier vermelde registers zijn de twee deelen, beschreven onder nos. 1 en 2 van den volgenden inventaris. Zij worden eveneens genoemd in een rekwest van Jacob van Nispen, waarbij deze verhooging vraagt van het vacatiegeld voor het schrijven van de besoignes van Generaal-meesters; de Staten-Generaal willigden het verzoek bij resolutie van 19 October 1612 in. ( Zie het rekwest in Archief Staten-Generaal, Lias Munt 1616-1629. ) Nadat Jacob van Nispen zijn vader in 1617 als Generaal-meester was opgevolgd, solliciteerde de weduwe Hendrick van Nispen voor den jongeren zoon Joost naar het ambt van klerk van Generaal-meesters. De drie fungeerende Generaal-meesters Van Beveren. Van der Meyden en De Berghes steunden de sollicitatie van Cornelis van Beveren waarbij zij aanvoerden, dat het ambt van klerk van Generaal-meesters tot dan toe geen bijzonder ambt was geweest, maar dat de oudste Generaalmeester ten allen tijde gewoon was geweest de schrifturen op het stuk van de Munte te minuteeren of te ontwerpen, terwijl het grosseeren of uitschrijven daarvan geschiedde door zulke klerken of personen, als zij goed vonden. ( Lias Munt 1616-1629. ) De Staten-Generaal accordeerden daarop Maart 1618 aan Joost van Nispen het klerkschap van Generaal-meesters van de Munte, voor dien bediend door Jacob van Nispen. ( Lias Munt en Commissieboek Staten-Generaal 1640-1650, fol. 152 v°. )
In 1645 werd Joost van Nispen opgevolgd door zijn zoon Mr. Johan van Nispen: de akte van commissie, gegeven door de Staten-Generaal, schreef voor, dat hij Raden en Generaal-meesters ten dienste zoude staan in het afschrijven, copieeren en expedieeren van al hetgeen deze hem zouden gelasten.
Mr. Johan van Nispen, in 1654 tot Generaal-meester benoemd, kreeg tot opvolger Anthony de la Porte. Aan dezen stonden Hare Hoog Mogenden in 1667 een klerk ter assistentie toe. In 1673 werd De la Porte als eerste klerk opgevolgd door Mr. Jacob van Bockhoven, die den titel van secretaris kreeg. Het ambt van secretaris is vervolgens bediend door:
Overzicht secretarissen:
Naam Commissie
Mr. Antonius van der Linden 1679
Willem Anthony Pietersen 1709
Mr. Pompejus Hoeufft 1728
Mr. Hendrick van Ourijck 1731
Mr. Joan onder de Linde 1753
Mr. Jan Anthony Chais 1761
Mr. Pieter Beelaerts van Blokland 1763
Mr. Gerard Beelaerts van Wieldrecht 1770
Paulus Adriaen Beelaerts van Blokland 1772
Mr. J. C. van Kretschmar 1796
Bataafs-Franse tijd
Na den staatkundigen ommekeer van 1795 werden in Mei de drie Raden en Generaal-meesters benevens de Essayeur-generaal bij resolutiën van Hare Hoog Mogenden ontslagen en vervangen door Ludovicus Timon de Kempenaer, Johannes Lambertus Huber, Jan Willem Simon van Haersolte en als Essayeur-generaal Jan Pieter Beekman.
De drie Generaal-meesters kregen in 1796 en 1797 voor het tijdperk, dat elk hunner zitting nam als representant in de Nationale Vergadering, bij decreten dezer vergadering tot plaatsvervangers: Zacheus van Foreest (loco De Kempenaer), Johan Carel van Lichtenberg (loco Van Haersolte) en Mr. Johannes Bosscha (loco Huber). In 1798 waren de drie in 1795 benoemden weder in functie.
Voor de aanduiding van het ambt vinden wij in deze jaren achtereenvolgens gebruikt: Raden en Generaal-meesters van de Munten "der Vereenigde Nederlanden", "van Nederland", "van de Bataafsche Republiek".
De werkzaamheid van Raden en Generaal-meesters nam een einde ingevolge de resolutie van het Intermediair Uitvoerend Bewind van 23 Juni 1798, waarbij de Agent van Financiën gemachtigd werd de posten van Ordinaris Raden en Generaal-meesters van de Munten en derzelver secretaris te vernietigen en hunne werkzaamheden over te nemen.
Ter uitvoering van dit beluit ontsloeg de Agent van Financiën bij resolutie van 27 Juni 1798 de drie Generaal-meesters en den secretaris, die last ontvingen aan den Agent over te geven de onder hen berustende papieren. Bij resolutie van 3 Juli werd vervolgens de Chef van het Bureau van Expeditie van het Agentschap gecommitteerd om, desgewenscht met assistentie van den Essayeur-generaal Beekman, de papieren over te nemen. Het blijkt, dat al spoedig daarna de stukken der opgeheven Muntkamer onder den Essayeur-generaal zijn komen te berusten, reeds in 1798 zijn onder diens administratie stukken in de overgenomen deelen ingeschreven.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De term "Generaliteits-Muntkamer" in den titel is gebruikt ter aanduiding van het College, zooals dat tot 1798 heeft gefungeerd. Bij de beschrijving der stukken, afkomstig van den Essayeur-generaal, is evenwel het ontslag van Poelman in 1795 als terminus genomen: het archief van diens opvolger Beekman van 1795 af is derhalve overgegaan aan de 2de Afdeeling van het Algemeen Rijksarchief.
Tijdens de periode, waarin het archief der Generaliteits-Muntkamer berust heeft op de Rijksmunt te Utrecht, zijn daarin onderzoekingen gedaan.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Deze inventaris is verschenen in de reeks: Inventarissen van Rijks- en andere archieven III (1930), p. 31-41.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Generaliteitsmuntkamer, nummer toegang 1.01.44, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Generaliteitsmuntkamer, 1.01.44, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
JaartalNaamNaamNaamNaamCommissie