Terug naar zoekresultaten

2.21.190 Inventaris van het archief van C.F. Katz [levensjaren 1885-1963], (1884) 1885-1963 (1969); enige verwanten, 1823-1939

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.190
Inventaris van het archief van C.F. Katz [levensjaren 1885-1963], (1884) 1885-1963 (1969); enige verwanten, 1823-1939

Auteur

J.H. Kompagnie

Versie

20-04-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1981 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 335 Familie C. Frida Katz
Katz

Periodisering

archiefvorming: 1823-1963
oudste stuk - jongste stuk: 1823-1969

Archiefbloknummer

C24598

Omvang

; 304 inventarisnummer(s) 1,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Cornelia Frida Katz (1885-1963)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Cornelia Frida Katz (1885-1963) vestigt zich na haar studie als advocate te Amsterdam, waar ze ook jarenlang gemeenteraadslid is. Ze is lid van de Christelijk-Historische Unie. Vanaf 1922 zit zij voor deze partij ook in de Tweede Kamer. Tevens zet zij zich in diverse vrouwenverenigingen in voor de verbetering van de positie van de vrouw. Het archief bevat o.a. stukken betreffende vrouwenemancipatie, de advocatuur, en haar politieke activiteiten. Ook bevat het archief stukken van haar vader, de links liberale advocaat Samuel Katz, en haar grootvader C.A.J. Geesink, die een rol speelde in de opkomende arbeidersbeweging van de 19e eeuw.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Op 29 juli 1885 werd Cornelia Frida Katz te Amsterdam geboren. Haar vader, mr Samuel Katz was een in zijn tijd tamelijk vermaarde advokaat en prokureur met links-liberale ideeën, die zich sterk maakte voor met name arbeiders die naar zijn mening ten onrechte door Justitie werden vervolgd. Ook was hij medeoprichter van het "Comité voor Algemeen Stemrecht" in 1879, hield spreekbeurten voor arbeidersorganisaties en richtte samen met H.L. Drucker en W.L.P.A. Molengraaff in 1882 het "Rechtsgeleerd Magazijn" op. In 1890, op 44-jarige leeftijd, overleed hij. Zijn echtgenote, en dus de moeder van C. Frida Katz, heette Catharina Maria Anna Charlotta Henriëtta Geesink (1857-1935). Deze was een dochter van Coenraad Albertus Jacobus Geesink, een man die een opmerkelijke rol binnen de opkomende arbeidersbeweging speelde en van wie ook stukken in het archief aanwezig zijn. In 1866 reeds was hij de initiatiefnemer geweest van grote vergaderingen in het Amsterdamse"Volksvlijt" betreffende arbeidersverenigingen terwijl hij in 1868 lid werd van de Algemeene Nederlandsche Typografenbond hoewel hij in het geheel geen typograaf was. In 1868 begon Geesink met anderen een drukkerij en startte hij met het uitgeven van een blad dat "Bijdragen voor arbeid en kunst" ging heten, hetgeen eind 1868 werd gewijzigd in "De Werkman". Bovendien was Geesink medeorganisator van de eerste, aanvallende staking die plaatsvond onder de scheepstimmerlieden op de Oostelijke Eilanden te Amsterdam, die in een overwinning eindigde. Een tweede staking, nu van de georganiseerde typografen, verliep minder succesvol doordat de werkgevers typografen uit o.a. Groningen en Maastricht bereid vonden het stilgelegde werk te hervatten. Na vier weken verliep de actie waarna C.A.J. Geesink zich, met medeneming van de drukkerij, geheel uit de beweging terugtrok. Als hij in 1883 overlijdt, memoreert B.H. Heldt, de voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond, in een condoleancebrief aan de weduwe van Geesink de grote verdiensten die laatstgenoemde voor de arbeidersbeweging heeft gehad.
En tijdens een herdenkingsspeech in 1896 roemt Heldt zowel C.A.J. Geesink als diens schoonzoon, S. Katz om hun "humane en meest gewone omgang met ons werklieden, hun tegenwoordigheid in onze vergaderingen, waar en wanneer wij dat verlangden". Na de lagere school (bij de schoolvereniging van Roest) bezocht C. Frida Katz het Stedelijk Gymnasium "Barlaeus" in Amsterdam. Ter afronding van deze middelbare schoolopleiding verbleef zij voor een periode van negen maanden in Londen, waarna zij een korte cursus volgde aan de Amsterdamse Huishoudschool. Vervolgens studeerde zij rechten aan de Amsterdamse universiteit, welke studie zij aanvulde met colleges die zij in Zürich volgde bij o.a. Carl Jung. In 1916 promoveerde zij bij J.A. van Hamel op een proefschrift getiteld "Het onrechtmatig gebruik der electrische energie en de wettelijke maatregelen daartegen". Het jaar daarop werd zij verbonden aan het advokatenkantoor van mr P.G. van Anrooy, een vriend van haar vader, waarbij zij zich toelegde op het strafrecht en het kinder- en familierecht. Niet lang daarna vestigde ze zich zelfstandig (van 1922 tot 1939) als advokate in Amsterdam, van welke stad zij ook jarenlang (van 1921 tot .1937) gemeenteraadslid is geweest. Als C. Frida Katz in 1919 in kontakt komt met J.R. Slotemaker de Bruïne in verband met een artikel over de vrouw en de politiek besluit ze tot de Christelijk-Historische Unie toe te treden. De invloed van Slotemaker de Bruïne op haar is steeds vrij groot gebleven; zo stemden zij beiden in 1931 als enige leden van de C.H.U.-fractie tegen het z.g. Godslasteringswetje dat ingediend was door de A.R.P.'er Donner. In 1920 kreeg zij zitting in het hoofdbestuur van de C.H.U. Reeds in 1922 werd C. Frida Katz als eerste vrouwelijke C.H.U.-afgevaardigde in de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen, waarin zij tot 1941, toen zij voor het kamerlidmaatschap bedankte, zitting heeft gehad.
Zij hield zich met name bezig met zaken betreffende het gevangeniswezen, de moederschapszorg, huwelijkswetgeving en was woordvoerdster van de C.H.U.-fractie in belangrijke debatten als de "Zaak-Oss" in 1939. In het geval van het regeringsvoorstel om aan gehuwde vrouwelijke ambtenaren ontslag te verlenen schroomde zij niet om, bij uitzondering, als enige kamerlid van de rechtervleugel hier tegen te stemmen, naar aanleiding waarvan haar verweten werd dat zij het christelijk-historisch beginsel verlaten had. Naast haar politieke aktiviteiten vervulde C. Frida Katz ook vele andere functies. Zo was zij van 1933 tot 1938 voorzitter van de Nationale Vrouwenraad van Nederland en was zij ook lid van de Internationale Vrouwenraad in verband waarmee zij congressen bijwoonde in o.a. Brussel, Dubrovnik, Kopenhagen en Stockholm. Zij was eveneens aanwezig op internationale penitentiaire congressen te Londen en Praag. Voorts was zij betrokken bij de Bond voor Vrouwenkiesrecht, de Nederlandsche Christen-Vrouwenbond, de Centrale van C.H.-vrouwen en bekleedde zij tal van bestuurlijke functies in nationale en internationale verenigingen op o.m. het terrein der advokatuur, reclassering (zo was zij lid van het hoofdbestuur van het "Nederlandsch Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen" en het Centraal College voor de Reclassering), psychopatenzorg en scholentoezicht.
De visie van C. Frida Katz op vrouwenbeweging en vrouwenemancipatie was nauw verwant met wat in het algemeen de opvattingen heten te zijn van de z.g. "tweede generatie van de eerste feministische beweging", die pas in de jaren 60 van de 20e eeuw door een tweede beweging gevolgd zou worden. Deze tweede generatie van de eerste feministische beweging huldigde, generaliserend, de opvatting dat de hoofdtaak van de vrouw ligt in het moederschap met de daaruit voortvloeiende verzorging van kind of kinderen en het bijstaan van de man, de kostwinner, in zijn werk en carrière. Wanneer een vrouw evenwel ongehuwd blijft kan en mag zij haar leven zin en doel geven met het bekleden van een maatschappelijke positie. Zij dient er dan wel zorg voor te dragen dat haar inbreng in het maatschappelijk of politiek gebeuren echt vrouwelijk is en dat zij haar typisch vrouwelijke eigenschappen of wat daar, tijd- en maatschappijgebonden voor doorgaan, niet verloochent.
Deze opvatting onderscheidt haar van de eerste generatie van de eerste feministische golf, waarvan Aletta Jacobs de belangrijkste exponent was, die trachtte tijdens de laatste 25 jaar van de 19e eeuw te bereiken (en met succes) dat ook vròùwen uit de beter gesitueerde kringen een universitaire opleiding zouden kunnen volgen. Vrouwen uit deze pioniersperiode die inderdaad tot de universiteit werden toegelaten, pasten zich in eerste instantie aan het mannelijk gedrag van hun medestudenten aan en kleedden zich bewust onopvallend, bewust "onvrouwelijk" om aan genoemde medestudenten, die zich mogelijkerwijs zouden storen aan hun aanwezigheid binnen de collegezaal, zo weinig mogelijk aanstoot te geven.
Ook C. Frida Katz "kon en mocht", als ongehuwde, carrière maken. Op 10 november 1937 evenwel sloot zij alsnog een huwelijk met C.W.F. baron Mackay, geboren 31 december 1870 te Amerongen, die burgemeester van Ermelo was en reeds eerder gehuwd was geweest met de in 1933 overleden jonkvrouw P. Adamina Hoeufft, bij wie hij vier dochters had, zodat zij nu C.F. baronesse Mackay-Katz ging heten.
Toen besloot ze om het voorzitterschap van de Nationale Vrouwenraad alsmede enige andere functies op te geven om zich meer aan huishoudelijke taken te kunnen wijden. Daar zij kort voor haar huwelijk opnieuw voor de Tweede Kamer herkozen was besloot ze, uiteraard in overleg met haar man, om deze nieuwe termijn van vier jaar uit te zitten. Na afloop van deze termijn, in het oorlogsjaar 1941, bedankte ze, mede onder aandrang van haar echtgenoot, voor het Tweede Kamerlidmaatschap, waardoor zij in aanmerking kwam voor een pensioenuitkering van de Duitse bezetter. Gedurende de eerste tijd na de oorlog waarin het noodparlement min of meer functioneerde, trok C. Frida Katz een aanvankelijke kandidaatstelling voor het Tweede Kamerlidmaatschap in waarna ze opgevolgd werd door C.W.I. freule Wttewaall van Stoetwegen.
Een maatschappelijke of politieke rol speelde C. Frida Katz na de oorlog niet meer. In 1955 overleed haar man. Ter gelegenheid van haar 70e en 75e verjaardag werd zij uitvoerig geïnterviewd, waarbij zij ondermeer toegaf het te betreuren dat de "natuurlijke" positie van de man als hoofd van het gezin afgeschaft was geworden. Op 30 maart 1963, 78 jaar oud, is C. Frida Katz, sinds 1933 Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, te Aerdenhout overleden, waarna zij in Nunspeet is begraven.
Embedded Image
Geraadpleegde literatuur
H.P. van den Aardweg (red.), Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Amsterdam, 1938. I.J. Brugmans., De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (1813-1870). 's-Gravenhage, 1925. W. Drees Sr., Het Nederlandse parlement, vroeger en nu. Naarden, 1975. P.J. Oud, Het jongste verleden, 1918-1940. 6 delen. Assen, 1951. G. Puchinger, Tilanus vertelde mij zijn leven. Kampen, 1966. M. Rood-de Boer (red.), Aletta en later. Arnhem, 1968. M. Schouten, De socialen zijn in aantocht. Amsterdam, 1976. C.W.I. Wttewaall van Stoetwegen, De freule vertelt. Baarn, 1973. Biografie van C. Frida Katz door B.J.M. Asberg-Schermen in het Biografisch Woordenboek van Nederland.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De papieren van C. Frida Katz zijn na haar dood terecht gekomen bij jhr mr C.C. van Valkenburg, zoon van J.F.Th. van Valkenburg die getrouwd was met Jacqueline Jeannette Mackay, dochter van C.W.F. Mackay, wiens papieren eveneens bij bovengenoemde C.C. van Valkenburg berustten.
In 1979 werden zowel de papieren van C. Frida Katz als van haar echtgenoot, C.W.F. Mackay, aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen ( Archief van het Algemeen Rijksarchief, 1979, D 9.151. )
Schenking (van een niet overheidsarchief)
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De papieren van Mackay werden beschouwd als aanvulling op het reeds op de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief berustende archief van de familie Mackay van Ophemert, terwijl de papieren van C. Frida Katz als een afzonderlijk archief werden gezien en daardoor ook als een op zichzelf staand archief in deze inventaris werden beschreven.
Het globaal geordende en onderwerpsgewijs in omslagen ondergebrachte archief werd opnieuw geordend en in rubrieken ingedeeeld. De in verhouding vrij grote hoeveelheid documentatie die achter de eigenlijke inventaris is opgenomen, vormt een belangrijke aanvulling op de archivalia van C. Frida Katz die een indruk geeft van geraadpleegde geschriften die van invloed waren op door haar ingenomen standpunten. Het archief van C. Frida Katz is aanmerkelijk uitgebreid met papieren die in het onlangs naar de Tweede Afdeling over-gebrachte archief van de C.H.U. berustten maar in haar archief thuishoorden. Omgekeerd is enige documentatie die uitsluitend betrekking had op de C.H.U. overgebracht naar het C.H.U.-archief. De inventarisnummers 135 en 136 zijn afkomstig uit het eveneens op het Algemeen Rijksarchief berustende archief van C.W.I. freule Wttewaall van Stoetwegen.
De papieren van C. Frida Katz, waarvoor geen toestemming is vereist om ze te raadplegen, zijn in 1980 geïnventariseerd door Jan H. Kompagnie, adjunct-archivist A op de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 335 Familie C. Frida Katz, nummer toegang 2.21.190, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Katz, 2.21.190, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen