Terug naar zoekresultaten

2.10.32 Inventaris van het archief van de Staatscommissie voor Slavenemancipatie, 1853-1856

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.10.32
Inventaris van het archief van de Staatscommissie voor Slavenemancipatie, 1853-1856

Auteur

P.J. Horsman

Versie

06-08-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1983 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Staatscommissie voor de Slavenemancipatie
Staatscie. Slavenemancipatie

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1853-1856

Archiefbloknummer

K23035

Omvang

46 inventarisnummer(s); 0,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het Nederlands

Archiefbewaarplaats

Nationaal Archief, Den Haag

Archiefvormers

Staatscommissie voor de Slavenemancipatie, , 1853-1856

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Staatscommissie voor de Slavenemancipatie werd in 1853 door de minister van Koloniën ingesteld om voorstellen te doen voor de emancipatie van slaven in de Nederlandse koloniën die destijds bestonden uit Nederlands Oost-Indië, Suriname, de West-Indische eilanden en de Kust van Guinea.
Het archief bevat notulen van de vergaderingen, correspondentie en nota's, stukken en rapporten m.b.t. de emancipatie van slaven tussen 1853-1856.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Geschiedenis van de Staatscommissie
Ook na de vrijverklaring van de slaven in de Engelse koloniën in 1833 kwam in Nederland de emancipatiebeweging nauwelijks serieus op gang.
Pas tijdens het ministerschap van J.C. Baud op Koloniën (1840-1848) werd het emancipatiebeginsel aanvaard, zonder direkte gevolgen voor de slaven overigens.
De publieke opinie zorgde evenmin voor een aanhoudende pressie op de regering. In feite kwam deze eerst goed in beweging na het verschijnen van Uncle Tom's cabin (1852) van Harriet Beecher Stowe, in 1854 gevolgd door W.R. van Höevell's Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche wet.
Op vragen in het parlement tijdens de behandeling van de koloniale begroting voor 1854 antwoordde minister Pahud met de instelling van een staatscommissie, die als taak kreeg " ... te onderzoeken welke maatregelen, met het oog op den tegenwoordigen toestand der slavenbevolking in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, door de Regeering kunnen en behooren te worden genomen, en vervolgens van hare bevindingen verslag te doen, onder bijvoeging van de voorstellen, waartoe dat onderzoek mogt aanleiding geven". ( J.P. Siwpersad, De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij (1833-1863). Groningen/Castricum, 1979, blz 223. Ministerie van Koloniën Verbaal 13-1-1854, no. 8. ) Voorzitter werd J.C. Baud, voormalig minister van Koloniën en lid van de Tweede Kamer. De overige leden waren ex-bestuursambtenaren in West-Indië, kamerleden of commercieel bij de problematiek betrokkenen: G.C. Bosch Reitz, koopman te Amsterdam; mr. A. Brugmans, advocaat te Amsterdam, juridisch adviseur van de Amsterdamse plantage-eigenaars; R.H. Esser, oud-gouverneur van Curaçao en onderhorigheden; R.F. van Raders, oud-gouverneur van Suriname; J. Heemskerk Bzn, lid der Tweede Kamer; J.C. Rijk, oud-minister van Marine, oud-gouverneur-generaal der Westindische bezittingen, lid der Tweede Kamer; mr. G. Groen van Prinsterer, staatsraad in buitengewone dienst, lid der Tweede Kamer; mr. P. Fiers Smeding, oud-president van het gerechtshof van Suriname. ( Inv.nr. 5. Siwpersad vermeldt niet de namen van Rijk en Fiers Smeding. (a.w., blz. 225.) ) Kenmerkend voor de voorzichtige benadering van de vraagstelling was de grondige wijze waarop de commissie met de verzameling van het materiaal begon; een fase die zoveel tijd vergde, dat de gedreven Groen van Prinsterer zijn ontslag als lid aanbood. ( K.B. 12-10-1854, NR. 54. ) Rijks was ondertussen overleden (2 Mei 1854).
Vanwege de beperking in de taakstelling na het aanvaarden door het parlement in 1854 van een nieuw regeringsreglement voor Oost-Indië, waarin ondermeer bepaald werd dat de slavernij daar afgeschaft zou worden, werd besloten beide leden niet te vervangen.
Toen in september 1854 voldoende werkmateriaal verzameld was, toog de commissie voortvarend te werk: reeds op 5 september 1855 kon een lijvig rapport over Suriname via de directeur van het kabinet aan de koning aangeboden worden, in juni 1856 een tweede, over de Antillen.
Gevolgen hebben beide rapporten niet direkt gehad; hun waarde moet vooral gezien worden als katalisator in het emancipatieproces en als bron van informatie voor de opeenvolgende ministers van Koloniën, die steeds afkomstig uit de Oost, niet gehinderd werden door een overdosis aan kennis ten aanzien van de West. "Vlijtig en naarstig heb ik dien bestudeerd en er veel uit overgenomen", verklaarde in december 1858 Rochussen aan de Eerste Kamer. ( Siwpersad, blz. 227. ) De Amsterdamse belanghebbenden, nadrukkelijk in de commissie vertegenwoordigd, waren met de voorstellen wel tevreden; begrijpelijk: in beide door de commissie aanbevolen wetsontwerpen hadden Bosch Reitz en Brugmans een zeer groot aandeel gehad! De Surinaamse planters noemden het Surinaamse plan "dolzinnig en krankzinnig". ( Siwpersad, blz. 230. )
Vier ministeriële wetsvoorstellen werden in de jaren 1857-1860 door het parlement afgewezen. Eerst het vijfde ontwerp, van Loudon, werd in 1862 aanvaard, zij het na ingrijpende amendementen, vooral ten aanzien van de immigratie van werkkrachten. Het wetsontwerp week inmiddels al zeer ver af van de voorstellen van de commissie.
Met ingang van 1 Juli 1863 werden in de Nederlandse koloniën en bezittingen alle slaven vrij verklaard.
2. Werkwijze van de staatscommissie
Tot secretaris van de commissie werd benoemd jhr. mr. H.G.C.L. Janssens en als vergaderruimte werd het voormalig lokaal van de Hoge Raad van Adel aan het Binnenhof toegewezen.
Als eerste opdracht zag de commissie de "tegenwoordige toestand van de slaven" te onderzoeken en te beschrijven; daartoe verdeelde zij zich in enkele subcommissies die van hun bevindingen verslag uitbrachten.
Ter kennismaking beschikbare stukken werden in rondzending door de secretaris aan de leden ter bestudering aangeboden.
Gezien de verschillende omstandigheden in Suriname aan de ene kant, en die op de Antillen en aan de kust van Guinea aan de andere, besloot de commissie beide gebieden afzonderlijk te beschouwen; eerst Suriname. ( Inv.nr. 1, d.d. 11-2-1854. )
Een drietal verschillende emancipatie-voorstellen door subcommissies ingebracht werden uitvoerig besproken (inv.nrs. 18, 27 en 28). Uiteindelijk werd dat van Bosch Reitz c.s. aanvaard en nader uitgewerkt.
Behalve van schriftelijk materiaal maakte de commissie enkele malen gebruik van verhoren van deskundigen, waarvan enkele in het tweede rapport in extenso zijn afgedrukt.
Na Suriname kwam het tweede gebied aan de orde. Weer werden drie plannen ingebracht, waarbij het plan van Van Raders, dat ook al ten aanzien van Suriname aan de orde was geweest, niet opnieuw in behandeling werd genomen onder nadrukkelijk protest van de opsteller. Weer was het een wetsontwerp waarin Bosch Reitz de hand had gehad, dat door de commissie werd overgenomen (inv. nrs. 42).
De rapporten werden door Janssens samengesteld en uitgeschreven, en na ondertekening door de leden, respectievelijk in september 1855 en juli 1856 aan de koning aangeboden en vervolgens gedrukt.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De schriftelijke neerslag van het handelen van de commissie bestaat uit de notulen van de vergaderingen, 542 foliobladzijden minitieus door Janssens opgetekend; correspondentie; verzamelde informatie; door leden en niet-leden opgestelde nota's; wetsontwerpen, memories van toelichting, reglementen; en verslagen.
De door het ministerie ter beschikking gestelde stukken en boeken werden na rondzending aan het ministerie geretourneerd.
Een aantal stukken zijn als bijlage bij de twee rapporten gepubliceerd; deze zijn door Janssens en Baud voor de druk gereed gemaakt.
Na de decharge van de commissie heeft Janssens het archief thuis gehouden. In de zomer van 1894 bood hij het de algemene rijksarchivaris aan. Van Riemsdijk achtte het archief evenwel beter op zijn plaats in het archief van Koloniën en zond het de minister toe ( Archief Koloniën; Verbaal 21-8-1894 nr. 15. ) .
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Van de beide gedrukte rapporten die door de commissie zijn uitgebracht bevindt zich een exemplaar in de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief (signatuur 60H21 I en II). De notulen van de commissie bevatten een uitvoerig verslag van het verhandelde, onder verwijzing naar de betreffende stukken. De stukken betreffende een bepaald wetsontwerp of emancipatieplan zijn in een omslag bijeen gevoegd, zowel de wetsontwerpen zelf (soms in verschillende stadia), als de memories van toelichting en nadere reglementen.
Voor relevante literatuur en archivalia zie men de dissertatie van J.P.S. Siwpersad, blz. 277-285. (zie noot 1).
Verantwoording van de bewerking
Janssens moge zich nauwgezet van zijn taak als secretaris hebben gekweten, aan het archief heeft hij weinig aandacht geschonken.
Ingekomen brieven, nota's e.d. schreef hij dikwijls volledig in de notulen af; de ordening van de originelen baarde hem minder zorg. De stukken bevonden zich in een chaos, verpakt in twee lijvige portefeuilles. Op de stukken waren met potlood nummers aangebracht, die geen enkele onderlinge band bleken aan te duiden; stukken die bijeengevoegd in omslagen zaten, behoorden te dikwijls niet bij elkaar; andere, verspreidde, juist weer wel.
Er zat bij de beschrijving niets anders op dan alle één voor één te beschrijven en daarna de onderlinge samenhang vast te stellen.
Behalve de series van algemene aard (I), vielen twee groepen te onderscheiden: stukken betreffende de instelling en samenstelling van de commissie (IIA) en stukken betreffende het verzamelen en verwerken van het materiaal (IIB). Deze laatste groep was, zoals te verwachten, de grootste.
Stukken die uitsluitend betrekking hadden op Suriname (Eerste Rapport), of op de Westindische eilanden en West-Afrika (Tweede Rapport), zijn in afzonderlijke rubrieken geplaatst; evenals de stukken met betrekking tot Oost-Indië (IIB 2, 3 en 4). Stukken die op beide terreinen betrekking hadden zijn in een daaraan voorafgaande rubriek opgenomen (IIB 1).
Binnen de rubrieken zijn de stukken zoveel mogelijk naar onderwerpen in omslagen samengevoegd, en conform de werkwijze van de commissie chronologisch geordend.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Staatscommissie voor de Slavenemancipatie, nummer toegang 2.10.32, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Staatscie. Slavenemancipatie, 2.10.32, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar