Terug naar zoekresultaten

3.01.47 Inventaris van het archief van de Solliciteur-Militair Paulus Gebhardt

Het archief bevat memorialen, journalen, grootboeken, kasboeken en brievenboeken (correspondentie met bankiers, officieren en familie) m.b.t. de betaling van militairen. Tevens zijn er financiële stukken (maandstaten, liquidatieboeken) van enige specifieke regimenten: Brandenburgse compagnieën, Paltze compagnieën en particuliere compagnieën.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.01.47
Inventaris van het archief van de Solliciteur-Militair Paulus Gebhardt

Auteur

J.H. Kompagnie

Versie

09-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1979 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Solliciteur-Militair P. Gebhart
Gebhardt

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1689-1717

Archiefbloknummer

3641

Omvang

; 85 inventarisnummer(s) 6,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Gebhardt, Paulus

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat memorialen, journalen, grootboeken, kasboeken en brievenboeken (correspondentie met bankiers, officieren en familie) m.b.t. de betaling van militairen. Tevens zijn er financiële stukken (maandstaten, liquidatieboeken) van enige specifieke regimenten: Brandenburgse compagnieën, Paltze compagnieën en particuliere compagnieën.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
a. Legerorganisatie in de 17e en 18e eeuw
Om te komen tot een juist inzicht omtrent het functioneren van solliciteurs-militair binnen het kader van de krijgsmacht gedurende de 17e en l8e eeuw is het van belang te weten hoe in grote lijnen de organisatie van het leger was geregeld.
Van een bewust organiseren en structureren van het leger in de Republiek is pas sprake gedurende de laatste 25 jaar van de 16e eeuw ( - Voor het ontstaan van het Staatse leger: Bas, F. de, Raa, F.J.G. ten en Wijn, J.W., Het Staatsche leger, 8 dln., Breda, 1911, dl. I, hoofdstuk I (hierna genoemd: Bas, Raa, Wijn, Het Staatsche leger). - Wijn, J.W., Het krijgswezen in den tijd van Prins Maurits, dissertatie, Utrecht, 1934. ) . Onder invloed van de bepalingen, overeengekomen in de Unie van Utrecht betreffende het elkaar terzijde staan der verschillende gewesten in de strijd tegen Spanje en gestimuleerd door prins Maurits en zijn neef Willem Lodewijk, werd in 1590 de "Artikelbrief" betreffende de discipline in het Staatse leger afgekondigd; in 1599 volgde een soortgelijke ordonnantie, die betrekking had op de organisatie en bewapening van dit leger. Tot dat moment was er nog nauwelijks sprake van enige militair-organisatorische systematiek, doordat een bestuurlijke centralisatie ontbrak, er een slecht ontwikkeld geldverkeer was en men geen goed onderlegd ambtenarenkorps kende. Het oppergezag over het leger berustte bij de Staten-Generaal; deze instantie had evenwel vele taken gedelegeerd aan de Raad van State, die dientengevolge belast was met o.a. het toezicht op de militaire discipline, de financiering, rechtspraak, monstering, d.w.z. controle op aanwezigheid van juiste aantallen manschappen en toezicht op vestingwerken. De Raad van State maakte de jaarlijkse begroting, de Staat van Oorlog op, vergezeld van een toelichting, de Generale Petitie en bepaalde het aandeel, de "quote", dat elk gewest voor zijn rekening zou nemen ( - Deursen, A.Th. van. Staat van oorlog en generale petitie in de jonge Republiek, in: B.M.G.N. 1976, p 44-45. - Fockema Andreae, S.J., De Nederlandse Staat onder de Republiek, Amsterdam, 1961, p 21. - Slingelandt, Simon van. Staatkundige Geschriften,4 dln, Amsterdam, 1785, dl. IV, p 21 e.v. (hierna genoemd: Slingelandt, Staatkundige Geschriften). ) . Ter illustratie: Holland droeg van de totale kosten 58%, Overijssel 31/2% en het niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigde Drenthe 1%. De gewesten trokken van hun bijdragen de te maken kosten voor de troepen, waarvan zij de betaalsheren waren, af. Deze troepen die "ter repartitie" van de gewesten stonden, werden dus rechtstreeks door de gewesten betaald. Er waren drie soorten troepen, nl. de gerepartieerde militie (kwam het meeste voor; betaling door de gewesten), de ongerepartieerde militie, ressorterend onder de Staten-Generaal en stedelijke troepen, zoals schutterijen. Behalve de Staten-Generaal, de Raad van State en de gewestelijke staten had ook de kapitein-generaal der Unie als opperbevelhebber een belangrijke stem in het militaire kapittel ( Kann, H.J., De Militie en het militair bestuur gedurende het tijdvak der Unie van Utrecht, 1579-1795, Leiden, 1874, p 18 (hierna genoemd: Kann, De Militie en het militair bestuur). ) . Globaal bekeken kan gezegd worden dat de stadhouder als kapitein-generaal grote invloed op de benoemingen der officieren van de rang van kapitein tot en met de rang van generaal had. Na 1588 kwamen de benoemingen van officieren officieel af van de Raad van State, nadat advies was ingewonnen bij de stadhouder en bij de betalende gewesten. In tijden dat er in een gewest geen stadhouder was, hadden de regenten-bestuurders uiteraard meer invloed op de benoemingen. Voor benoemingen in buitenlandse regimenten werd geen voordracht opgemaakt; hierin kon de stadhouder naar eigen inzicht en goeddunken handelen. Benoemingen van officieren beneden de rang van kapitein werden gedaan door de Staten of hun Gecommitteerde Raden. Soms kon men ook militaire ambten kopen, zodat zelfs minderjarigen kapitein werden. Tot omstreeks het midden der 16e eeuw was het gewoonte om een huurleger na het eind van een veldtocht of voor de aanvang van de winter af te danken. Men moest, wilde men oorlogvoeren, wel gebruik maken van een huurleger, omdat er geen dienstplicht, overigens wel overeengekomen in de Unie van Utrecht, maar onmogelijk in te voeren door de primitieve bestuursorganisatie, was. Voordat een tijdelijk gehuurd leger echter zover was dat het aan een strijd kon deelnemen, was de betaalsheer reeds handen vol geld kwijt aan loop- en aanritsgeld, voorschotten op de soldij, enz. Het nadeel van dit wervingssysteem, gecombineerd met financiële problemen bij het afdanken van troepen die vaak nog veel geld van hun betaalsheren tegoed hadden, bevorderde het ontstaan van het zgn. "staande leger", d.w.z. een in permanente dienst gehouden vrijwilligersleger; althans: een vaste kern werd permanent in dienst gehouden. Dit gebeurde tot die tijd alleen met troepen, gelegerd in garnizoenssteden met zowel een offensieve als defensieve taak. Behalve het financiële voordeel dat pleitte voor het niet-afdanken van troepen, was het voordeel van een staand leger ook de preventieve werking die er ten aanzien van andere staten van uitging. Het aangewezen zijn op huurlegers (vooral buitenlandse) weet Johan van Oldenbarnevelt aan onze landsaard. In een memorie zegt hij ( Van Deventer, M.L., Gedenkstukken van Johan van Oldenbarnevelt en zijn tijd, 3 dln., 's-Gravenhage, 1860, dl. III, p 141. ) : "Waertoe dient geconsidereert, dat wy van nature sachtmoedich en vreetsaem syn, totten oorloge niet geneicht, sulcx dat wy oock gedurende den noot van den oorloge onse kinderen en vrunden al uytten oorloge gehouden en daer afgeraden hebben, soo veel ons mogelyck is geweest; daerom wy ter defentie vreemde soldaten uyt andere Coninckrycken en Landen moesten doen komen, 't welck soo haest nyet kan geschieden als sulcke noot soude vereisschen". Doorslaggevend voor de gewone soldaat bij het kiezen van een leger, dat hij wou dienen, was niet een gevoel van vaderlandse plicht en trouw, maar de hoogte van de hem geboden soldij.
Hoe ging nu het werven van troepen in zijn werk?
Er bestonden twee mogelijkheden om troepen in dienst te nemen, nl. door het sluiten van "capitulaties", d.w.z. verdragen, contracten met een souverein, òf door middel van troepenwerving. Bij het sluiten van capitulaties werd een verdrag met een vreemde vorst gesloten tot het compleet leveren van een of meer regimenten of korpsen, hetzij geheel gewapend, hetzij alleen gekleed. Bij troepenwerving ging het in grote lijnen als volgt toe: alles wat kon worden uitbesteed door de betaalsheer, zoals de eigenlijke werving, verpleging en uitrusting, werd ook uitbesteed. Deze waardering voor het particulier initiatief bracht een betaalsheer (een vorst, een gewest) ertoe zich ter verkrijging van troepen in verbinding te stellen met een vermogend iemand met wie hij een overeenkomst aanging voor de levering van een regiment troepen tegen een bepaalde prijs en binnen een vastgestelde termijn. Degene die de opdracht tot troepenlevering had ontvangen, kreeg de titel van kolonel of overste; het samen te stellen legeronderdeel ontving de benaming regiment of kolonelschap dat bestond uit + drie compagnieën. Enkele regimenten of kolonelschappen tezamen vormden op hun beurt een brigade. De nieuw aangestelde kolonel trok vervolgens enkele militairen aan, die benoemd werden tot kapitein, met de opdracht een compagnie soldaten samen te stellen. Het ware ronselwerk liet de kapitein weer over aan ondergeschikten, zoals sergeanten. Niet overal mocht men onbeperkt werven. Zo was het in Pruisen verboden voor andere dan de Pruisische betaalsheren te werven ( Kann, De Militie en het militair bestuur, p 14. ) en moest men in de buurt van garnizoenssteden vaak zijn wervingsaktiviteiten beperken om de aldaar gelegerde soldaten niet in de verleiding te brengen naar een betere betaalsheer over te lopen ( Schulten, C.M. en J.W.M., Het Leger in de 17e eeuw, Bussum, Fibula-van Dishoeck, 1969, p 24 (hierna genoemd: Schulten, Het Leger in de 17e eeuw). ) . Ook kon men grote hinder ondervinden van door de vijand ontplooide aktiviteiten, die er uiteraard alle belang bij had dat een werving een groot fiasco werd. De soldaat die geronseld was, ontving loopgeld indien hij infanterist was, of aanritsgeld (voor de cavalerist). Dit geld diende als reisgeld naar de monsterplaats en bevatte een voorschot op de soldij. Van de kapitein kocht de soldaat verschillende goederen, als kleren (bv. "carsayen" rok, kamizool, broek), schoenen, wapens, eventueel een paard, en de prijs voor dit alles werd in korting op de soldij gebracht. Wat er dan nog van de soldij overschoot was bestemd voor het onderhoud van vrouw en kinderen, indien hij die had. Nadat de troep soldaten op de monsterplaats door een monstercommissaris in opdracht van de betaalsheer was gecontroleerd en in orde bevonden, de krijgsartikelen waren voorgelezen en de vaandels waren opgericht en de soldaten een veelvoudige eed hadden afgelegd, was het regiment gereed om naar het oorlogstoneel af te marcheren. Om bevriende landen geen overlast te bezorgen, bevond de monsterplaats zich vaak op neutraal gebied. In het kielzog van een voorttrekkend regiment bevond zich een groot gevolg aan echtgenotes, kinderen, kooplui, prostituées, leveranciers van levensmiddelen, enz. In een enkel geval kon een soldaat zijn doorgaans toch wel zeer karig soldij aanvullen met oorlogsbuit. Behalve Nederlanders waren het in de Republiek Fransen, Engelsen, Schotten, Duitsers, Zweden en met name Zwitsers die de wapenrok aantrokken. Hun gedrag werd niet overal gewaardeerd, getuige de volgende constatering: "waer hoordt men meer vloecken, zweeren, vreten, suypen, hoereren, speelen, kijven, twisten, godtslasteringe, vrouwenschendinghe, onrechtveerdigheyt, als in den huydigen oorlogen" ( Wallhausen, J.J. von, Krychs-konst te voet, Arnhem, 1617, p 5 (geciteerd in: Schulten, Het Leger in de 17e eeuw, p 29-30). ) . Er was geen sprake van vereenzelviging, van solidariteit van een commandant met zijn troepen. De combinatie kapitein-koopman was er debet aan dat een kapitein zich niet of nauwelijks bekommerde om het welzijn van zijn ondergeschikten, immers: the more casualties there were, the more vacant pay could be pocketed before next muster-day" ( Walton, Clifford, History of the British Standing Army, p 73 (geciteerd in: Slothouwer, G.M., Legertoestanden in de 18e eeuw, overdruk uit: De Tijdspiegel, 1898, p 19). ) . Indien de betaalsheer uit overmacht of vanwege onwilligheid de betalingen aan troepen stopzette, was de mogelijkheid reëel aanwezig dat er muiterij uitbrak of dat de soldaten naar de vijand overliepen. In sommige gevallen was de kolonel, die immers vermogend moest wezen, in staat voorschotten te geven, zodat de ergste druk van de ketel verdween. De kolonel had zelf ook veel baat bij rust; doorgaans bezat hij een compagnie ("compagnie colonelle") waarvan hijzelf de kapitein was of die, in zijn naam door een plaatsvervanger, met de rang van kapitein-luitenant, werd aangevoerd. Lukte het niet om de troepen geld te verschaffen, dan was er nòg een mogelijkheid om het falen van de betaalsheer op te vangen. Men kon zich dan wenden tot een tussenpersoon, de zogeheten solliciteur-militair.
b. Solliciteurs-militair
De ontwikkeling van het solliciteurs-militairschap is begonnen rond het jaar 1600. Het was een antwoord op de problemen die ontstonden zodra de betaalsheer zijn financiële verplichtingen aan de te zijner repartitie staande troepen niet nakwam. Een solliciteur-militair fungeerde in zo'n geval als tussenpersoon tussen de betaalsheer en de compagniescommandanten. Hij handelde geheel als particulier en schoot aan de commandanten tegen een zekere intrestvergoeding het geld voor dat ze eigenlijk van het gewest, de betaalsheer, hadden moeten ontvagenn. Aan de hand van de Staat van Oorlog sloeg de Raad van State, voorzover het de ongerepartieerde militie betrof, soldij-ordonnanties, ondertekend door o.a. de thesaurier-generaal, drie raden, de secretaris van de Raad van State en door een functionaris van de Generaliteits Rekenkamer ( Archief Van Heteren, inv.nr. 8. ) . De gewestelijke soldij-ordonnanties, opgesteld aan de hand van de Staten van Oorlog, waarin vermeld stond hoeveel geld elke commandant voor hemzelf en zijn manschappen kreeg, kwamen in eerste instantie via de commandant bij de ontvanger en het betalingskantoor terecht. Aangezien evenwel het consenteren door de provincies, d.w.z. het akkoord-gaan met de te betalen bijdragen, de zgn. "quote" en het daadwerkelijk ter beschikking stellen van deze bijdragen, nog al eens op zich liet wachten, kwam het betalingskantoor zonder geld te zitten waardoor ordonnanties niet verzilverd konden worden. Vaak waren de gewesten zo nalatig in het nakomen van hun verplichtingen ten aanzien van het leger door het niet of nauwelijks geld ter beschikking stellen voor de betaling aan de commandanten van de soldij. Het gevolg was dat mensen zo werden gedupeerd, dat ze door deze gang van zaken totaal aan de grond kwamen te zitten met bijvoorbeeld, wanneer de betaling van fortificatiegelden achterwege blijft als triest resultaat dat "geruyneert sijn ghewerden alle werckbaesen ende alle die geene, die de werckbaesen soo penningen als materialen hebben gecrediteerd, synde eenige uyt disperatie naer den vyant geloopen, andere kranoksinnigh geworden, oock eenige door swarigheyt gestorven, welcker weduwen en kinderen tot de bedelsack gebracht sijn" ( Bas, Raa, Wijn, Het Staatsche leger, dl. IV, p 130. ) . Reeds eerder is gesproken over de grote risico's die konden ontstaan als het leger niet werd betaald, waarbij gemor en gebrek aan gehoorzaamheid nog maar de onschuldigste gevolgen waren. De Raad van State was dus theoretisch verantwoordelijk voor een geregelde uitbetaling, maar door het ontbreken van uniformiteit in 's lands financiën op centraal niveau besteedde zij, zoals gezegd, de concrete uitbetaling uit aan de gewesten. Dat het geregelde karakter der betalingen door de gewesten nog weleens van gewest tot gewest verschilde, lag voor de hand. Zo verzocht generaal Fagel om ter repartitie van Holland te mogen komen om zo van een betere en regelmatiger betaling verzekerd te zijn ( Slothouwer, G.M., Legertoestanden in de 18e eeuw, overdruk uit: De Tijdspiegel, 1898, p 15. ) . Voorzover is nagegaan komt de benaming "solliciteurs" voor het eerst voor in een resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland van 6 oktober 1604 ( Archief van de Staten van Holland en West-Friesland, 6 oktober 1604, inv.nr. 369. ) , hoewel niet zeker is of hier ook inderdaad een solliciteur-militair mee wordt bedoeld. In 1608 werd deze benaming nog eens gebruikt, terwijl op 1 juni 1611 melding werd gemaakt van de aanstelling tot solliciteur-militair van Jean Buijs, wiens voorganger in dit ambt tevens ter sprake kwam ( Archief van de Staten van Holland en West-Friesland, 1 juni 1611, inv.nr. 376. ) . In de archieven der Staten-Generaal wordt voor het eerst over solliciteurs-militair gesproken in een resolutie van 7 december 1610 ( Archief van de Staten-Generaal, 7 december 1610, inv.nr. 35. ) . Hier ging het om "solliciteurs van verscheyden comp. op Vriesland gerepartieerd". Een eerste belangrijke regeling van het ambt vond plaats in een resolutie van 1 november 1622 van de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland, waarbij besloten werd dat de solliciteurs-militair de wapens van een compagnie in onderpand kregen na het overlijden van een kapitein, dit ter "verseeckeringe van de Solliciteurs" ( Archief van de Gecommitteerde Raden der Staten van Holland en West-Friesland, 1 november 1622, inv.nr. 3000 (hierna genoemd: Gecommitteerde Raden). ) . In deze resolutie werd tevens bepaald dat de kapiteins solliciteurs-militair niet mochten verlaten zonder toestemming der Staten. Het belang van een geregelde betaling komt ook tot uitdrukking in een uit 1651 daterend geschrift van Boxhorn, waarin hij het volgende over de solliciteurs-militair zegt ( Boxhorn, M.Z., Verbetert en Vermeerdert Politijck Hantboecxken, Gouda, 1651, 6e druk, p 63 e.v. ) : "Is oock waerdich aen te mercken de manier die in het Vereenichde Nederlandt aenghenomen is, waer door sy, alhoewel oock het gemeene Cantoor, bij nae uytgeput is, ofte beroyt wordt, nochtans alle weeck ende maent meest aen alle de Soldaten hare soldyen betalen, namelijck, dat daer zijn ghestelt ende geordineert eenige Luyden, die van het Krychs-gelt in te vorderen ende op ordinantien van de Staten te verkrijghen, ghemeenlijck Solliciteurs plachten ghenoemt te werden: yder Compagnie neemt voor haer soodaenich eenen uyt, die oock ernstelyck aenhoudt, dat de schuldighe Soldye van de Staten mocht verkreghen werden: ende indien het niet konde, by manquement, aen het Cantoor, soo daedelijck geobtineert werden, versorcht ende verschaft hij, ofte door syn eygen middelen ofte door ghelt van anderen op renten ghenomen, dat alle weeck ofte maent de Soldye gheduerichlijck betaelt werde; om dit te doen, worden die Solliciteurs door hoope ende om groote ende seeckere winst, gedreven: want bij exempel, voor honderdt verschooten ende uytgheleyde guldens, trecken de Solliciteurs voor interest somtijdts twaelf guldens, somtijdts, een grooter ofte kleynder somme van die somma, dewelcke de Oversten van de Troepen ofte benden van de Staten moeten hebben, ende het wort eyudelijck seecker betaelt: rijcke luyden dan vertrouwen de Solliciteurs haer gelt, eysschende maer ordinare interesten ofte renten, ende syn verseeckert dat het eyndelyck sal geschieden, dat sy, van de Staten de soldye betaelt zynde, de hooftsom met die groote Renten sullen weder krijghen. Maer ghelijck door die saeck gheschiet, dat de soldaet sijn soldye niet ontbeert, alsoo ghebeurt het door die selfde reden, dat de Oversten van de benden ende Troepen onder hare vaendelen soo veel Soldaeten niet en hebben ofte onderhouden als sy wel mosten hebben. Want 't geene sy voor renten aen de Solliciteurs moeten betalen, oordelen sy dat het selve door Moortepayen ofte Soldaeten ten quaeder trouwen op de Monsterrolle ghestelt, wederom behoort ghevonden te worden. Behalven de ordinaere Soldye gheniet oock een soldaet in de Frontier-steden een vry logijs; want dat zijn de Borgers, ofte de aen, namelijck, dat daer zijn ghestelt ende geordineert eenige Luyden, die van het Krychs-gelt in te vorderen ende op ordinantien van de Staten te verkrijghen, ghemeenlijck Solliciteurs plachten ghenoemt te werden: yder Compagnie neemt voo In de tweede helft der 17e eeuw nam de reglementering van het ambt toe. Bij een resolutie van 17 maart 1673 ( Archief van de Staten van Holland en West-Friesland, 17 maart 1673, inv.nr. 503. ) werd bepaald dat er 10 solliciteurs-militair mochten wezen; 8 voor het Zuider-, en 2 voor het Noorderkwartier, die de titel kregen van "Directeur tot de betaling der Militie"; een jaar later evenwel verviel deze bepaling reeds (22 januari 1674). In dit stadium verenigden zich soms ook solliciteurs-militair om gezamenlijk betaling van voorgeschoten gelden aan de Staten-Generaal te vragen, zoals dit in 1673 te Den Haag gebeurde ( Archief van de Staten-Generaal, lias-rekesten 1673, inv.nr, 7493. ) . In 1641 overigens was Zeeland al voor 448.600 ponden aan solliciteurs-militair verschuldigd ( Bas, Raa, Wijn, Het Staatsche leger, dl. IV, p 121. ) . De commandanten waren intrest verschuldigd aan de solliciteurs-militair over de aan hen voorgeschoten gelden. De intrestbedragen werden door de solliciteurs-militair evenwel zo opgeschroefd, dat de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland paal en perk aan het doen en laten der solliciteurs-militair gingen stellen en, ter voorkoming van "excessen ende exorbitantien", bepalingen gaven omtrent de maximumhoogte van de intrest. Bij deze zeer belangrijke resolutie van 13 maart 1676 ( Zie bijlage I, p 32. ) werden nog meer zaken bepaald. Er waren namelijk nogal wat lieden die in het vrije beroep van solliciteur-militair een buitenkans zagen zich op een comfortabele manier te verrijken, niet altijd gehinderd door al teveel financiële kennis en het bezit van een voldoende liquiditeit. Om deze mensen nu zoveel mogelijk te weren, werd bij bovengenoemde resolutie bepaald dat de rente maximaal 16 stuivers van 100 gulden per heeremaand (meestal 42 dagen) mocht bedragen, dat de solliciteur-militair in staat moest zijn een voorschot aan de kapiteins van hoogstens 6 maanden te geven en dat hij een waarborgsom van 5000 gulden moest storten. Daarop volgde een lijst van 33(!) toegelaten solliciteurs-militair, uit wie de kapiteins in het gewest Holland een keuze moesten maken. Degenen die een commissie tot solliciteur-militair hadden gekregen, waren voorts verplicht een zuiveringseed aan het gewest Holland af te leggen. Zo was, althans in Holland, de bemiddeling van solliciteurs-militair voor de commandanten een verplichting geworden bij de uitbetaling der soldij.
Hoe verliep nu de gehele procedure van het slaan der ordonnanties tot en met de uitbetaling der soldij aan de manschappen?
De eerste fase van de procedure had betrekking op de handelingen tussen de compagniescommandanten en de solliciteur-militair. De soldijordonnanties, opgesteld en geslagen door het gewest met behulp van de gegevens van de Staat van Oorlog en de monsterrollen, waren in feite betalingsmandaten voor de gewestelijke ontvangers, die naar de begunstigden, de kapiteins en ritmeesters, werden gezonden. Op zo'n soldij-ordonnantie werd ondermeer het te betalen bedrag vermeld, evenals de periode waarover de betaling liep en de vervaldatum en naam van de commandant. Niet een geheel korps of legereenheid ontving dus een soldij-ordonnantie maar een commandant van een compagnie. Ook de manschappen kregen hierdoor hun soldij niet rechtstreeks uitbetaald. Op de monsterrol kwam o.a. de solliciteur-militair voor, die voor zijn werkzaamheden een vast tractement kreeg ( Hardenberg, H., Overzigt der voornaamste bepalingen betreffende de sterkte, zamenstelling, betaling, verzorging en verpleging van het Nederlandsche Leger, 2 dln., 's-Gravenhage, 1858 dl. I, p 82 (hierna genoemd: Hardenberg, Overzigt). ) . Nu kon de compagniescommandant met de door hem ontvangen ordonnantie naar het gewestelijk betalingskantoor gaan met de bedoeling de ordonnantie te verzilveren, maar dit wilde, zoals eerder bleek, nog weleens op een teleurstelling uitlopen. In dat geval wendde hij zich met zijn soldij-ordonnantie tot een tussenpersoon, de solliciteur-militair, met wie hij een "contract van sollicitatie" had en aan wie hij de ordonnantie overhandigde. De compagniescommandant ontving van de solliciteur-militair het bedrag, vermeld op de ordonnantie, waarmee de manschappen konden worden betaald en waarbij zich tevens het tractement van de compagniescommandant bevond. De solliciteur-militair op zijn beurt (en hiermee trad de tweede fase van de procedure in, die onafhankelijk van de eerste functioneerde) trachtte de ordonnanties bij het betalingskantoor verzilverd te krijgen. Zolang een ordonnantie niet verzilverd was, mocht de solliciteur-militair intrest over de voorgeschoten bedragen vragen, die evenwel niet door het in gebreke blijvende gewest maar door de compagniescommandant betaald moest worden. Zo werd de intrest in korting gebracht bij de uitbetaling der soldij aan de compagniescommandant, evenals geld dat werd ingehouden voor door de solliciteur-militair betaalde zegel- en legesgelden en andere gemaakte kosten. Behalve rechtstreeks inhouden van intrest en kosten op de meestal per wissel verstrekte soldij kon de solliciteur-militair dit ook boeken aan de debetzijde van de door hem voor de compagniescommandant bijgehouden rekening-courant. De solliciteur-militair was dus de crediteur van de compagniescommandant (omgekeerd: de compagniescommandant was de debiteur van de solliciteur-militair) en daarom werden aan de compagniescommandant voorgeschoten gelden debet geboekt, en verzilveringen van ordonnanties door het betalingskantoor credit. Een compagniescommandant die een compagnie van een voorganger overnam, nam tevens alle baten en schulden over. Voor uitbetalingen ontving de solliciteur-militair kwitanties van de compagniescommandant. Tijdens de derde en laatste fase overhandigde de compagniescommandant de manschappen hun soldij, waarop echter vaak zeer veel ingehouden werd vanwege de leveranciersfunctie van de compagniescommandant. Zo moest een infanterist in de 18e eeuw voor kleding e.d. 6 stuivers per week, en een ruiter 2 gulden per heeremaand laten staan ( Hardenberg, Overzigt, dl. I, p 85. ) .
Ook al leek het onbillijk dat de compagniescommandanten de intrest moesten betalen door de nalatigheid der gewesten en ook al protesteerden ze fel tegen al te hoge intrestpercentages, toch was het hebben van een compagnie vaak een winstgevende zaak. Vele commandanten wisten zich te verrijken doordat de soldaat afhankelijk van hem was en, hoewel zeker niet elke commandant dat gedaan zal hebben, door het uithalen van handigheidjes om hun portemonnee te spekken. Bekende misbruiken waren de mortepayen d.w.z. het incasseren van "pensioenen" van reeds overleden manschappen, verder het opvoeren van verdwenen, overleden of in het geheel niet bestaande manschappen op de monsterrol en het manipuleren met zgn. passevolanten, zodra een troep gemonsterd werd ter controle van de monsterlijsten waarnaar de compagniescommandanten de soldij uitbetaald kregen. De commandant wiens troepen werden gemonsterd, leidde dan de monstercommissaris om de tuin door schijnsoldaten, passevolanten genaamd, op te stellen, waarvoor hij menig man of vrouw tegen een kleine vergoeding kon krijgen.
De solliciteurs-militair werkten met eigen geld of met geld, geleend van particulieren voor wie zij dan als bankier en zaakwaarnemer optraden, zoals Hendrik van Heteren III. De geschillen tussen solliciteurs-militair en compagniescommandanten omtrent de te betalen intrest en andere kosten zijn legio geweest. Zo is er een boekje, geheten "Instructien dienende tot het examineeren der rekeningen van de soliciteurs-militair soo van d'infanterie als cavallerie en wat daertoe werd gerequireert" uit 1738, dat compagniescommandanten uitvoerig inlichtte betreffende de mogelijkheden de vaak niet al te doorzichtige rekeningen en liquidaties der solliciteurs-militair te controleren ( Uitvoerig besproken door: Zwitzer, H.L., in: Mededelingen sectie krijgsgeschiedenis, 1978, dl. 1, 1e aflevering, p 75 e.v. (hierna genoemd: Mededelingen sectie krijgsgeschiedenis). ) . In de 18e eeuw werden steeds meer maatregelen genomen ter regulering van de relatie tussen solliciteur-militair en compagniescommandant. Bij resolutie van 17 februari 1711 werd bepaald "dat geene Collonels, Ritmeesters of Capiteynen haare Solliciteur sonder wettige redenen sullen mogen verlaaten" en dat de commandanten drie weken voor de nieuwe heeremaand moesten opgeven hoeveel geld ze nodig hadden ( Resolutie Gecommitteerde Raden 17 februari 1711, in: Recueil van verscheyde Placaaten, Ordonnantien, Resolutien, Instructien, Ordres en Lysten, etc. betreffende de Saaken van den Oorlogh, soo te water, soo te lande, 8 dln., 's-Gravenhage, dl. II, nr. 20 (hierna genoemd: Recueil). ) . Tevens werd bepaald dat de solliciteurs-militair aan het begin van elke heeremaand de bedragen der soldij-ordonnanties aan de commandanten moesten uitbetalen; onderofficieren en manschappen kregen dan elke maandag een geldbedrag als voorschot op hun soldij, de zgn. "lening". Aan vast inkomen verdiende de solliciteur-militair in de 18e eeuw £ 24.-.- tot £ 28.-.- per heeremaand ( Hardenberg, Overzigt, dl. I, p 14. ) . De vele geschillen betreffende de rekeningen en het recolleren ervan (recollement: controle) losten de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland op door het instellen van een controlecommissie. In de eerste commissie had o.a. de solliciteur-militair Johan van der Spijk zitting ( - Resolutie Gecommitteerde Raden, 24 april 1723, in Recueil, dl. II, nr. 68. - Archief Van Heteren, inv.nr. 139. ) , met wie (waarschijnlijk) Hendrik van Heteren III in een proces verwikkeld is geweest. Verder werden er bepalingen afgekondigd ter bevordering van correct handelen door de solliciteurs-militair, die een "solemneelen eed" moesten afleggen ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 6 juli 1726, in Recueil, dl. II, nr. 89. ) , het aantal solliciteurs-militair in Holland werd, maar niet voor lang tot 28 beperkt en per regiment mochten niet meer dan 3 solliciteurs-militair werkzaam zijn, waaruit de commandanten hun keus moesten maken ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 16 september 1737, in Recueil, dl. III, nr. 63. ) . De intrest werd bepaald op 12 stuivers van het honderd in het jaar ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 26 januari 1748, in Recueil, dl. IV, nr. 130. Regelmatig werd dit percentage gewijzigd (zie bijvoorbeeld Recueil IV, nr. 227, d.d. 8 december 1749). ) .De staatsmacht was nog ontoereikend om het stelsel van de solliciteurs-militair te vervangen, hetgeen in dezelfde mate gold voor de particuliere ondernemersactiviteiten van de compagniescommandant. De belangenbehartigingen door de compagniescommandanten en de solliciteurs-militair, gecombineerd met een voortdurend geldgebrek van de overheid, maakte dat het systeem zich tot 1795 kon handhaven. In dat jaar kwam er een eind aan het voordelig financieren door de overheid van haar legers, aan het onafhankelijk optreden der compagniescommandanten, die aan niemand rekenplichtig waren en aan het ambt van solliciteur-militair ( Mededelingen sectie krijgsgeschiedenis, p 82. ) . In 1795 werd het "Plan tot reorganisatie van de Armee" ingediend, dat inhield dat van nu af aan de troepen uit de Generaliteits- of centrale kas werden betaald. De compagnieën ressorteerden nu rechtstreeks onder de Republiek. De overheid nam de uitbetalingstaken op zich door middel van het "Generaal bureau van uitbetaling", waarin een agent of superintendant mèt drie solliciteurs zitting hadden; deze hadden alleen maar de naam met hun voorgangers gemeen. Via een kwartiermeester kregen de korpsen nu rechtstreeks hun geld. Aan een unieke wijze van financieren van een geheel leger gedurende twee eeuwen was voorgoed een einde gekomen.
c. De solliciteur-militair Paulus Gebhardt
Paulus Gebhardt was zeer waarschijnlijk afkomstig uit Duitsland. Aanwijzingen hiervoor zijn te vinden in het Grootboek van 1695 ( Archief Paulus Gebhardt, inv.nr. 14, p. 196. ) waar gesproken wordt over een broer, Gottfried genaamd, die woonachtig was in Frankfurt, terwijl op dezelfde pagina ook sprake is van een in Breslau woonachtige zwager, Cramer geheten. In het notarieel archief van het Gemeentearchief van Den Haag duikt in 1676 de naam van Paulus Gebhardt voor het eerst op. ( Gemeentearchief Den Haag, notarieel archief, 3 december 1676, nr. 751, p. 216 e.v. ) Daar hij in een verklaring, waarin hij optrad als getuige, in verband met een overlijdensgeval in de approches bij Maastricht, genoemd werd "schrijver van het regiment guardes dragonders van Syn Hoecheyt d'heer Prince van Orangien" ( Gemeentearchief Den Haag, notarieel archief, 12 juni 1677, nr. 462, p. 260 e.v. ) is hij zeer waarschijnlijk dezelfde persoon als de latere solliciteur-militair die zo ook vaak werd aangeduid. Op 4 december 1678 werd een kind gedoopt in de Haagse Evangelisch-Lutherse Kerk, Maria Susanna, wier vader Paulus Gebhardt heette, terwijl de naam van de moeder niet genoemd werd. ( Genealogische gegevens: Gemeentearchief Den Haag, doop-, trouw- en begraafboeken. ) In 1678 en 1682 trad Gebhardt nog eens als getuige op, daarna is een tijdlang in Den Haag niets meer over hem te vinden. In 1683 doemde hij in Nijmegen op. In de retroacta der Burgerlijke Stand van die stad staat in het ondertrouwregister het volgende vermeld: "Paul Gebharet en Anna Tros op 20 mei 1683, testes sponsalia, att. op Helsum op den Doornweert op 3 juni 1683" ( Gemeentearchief Nijmegen, RBS nr. 1175. ) , waaruit afgeleid kan worden dat Paulus Gebhardt op 20 mei 1683 in ondertrouw is gegaan met Anna Tros en dat deze verklaring is afgegeven op het kasteel Doornweert op 3 juni daaropvolgend, alwaar Gebhardt misschien werkzaam is geweest. In ± 1685 kwam Paulus Gebhardt weer naar Den Haag; op 17 mei 1686 werd in de Evangelisch-Lutherse Kerk gedoopt: Hermanus Gebhardt zoon van Paulus, "auditeur ende secretaris van 't regiment guardes dragonders van Syn Hoocheyt den Heere Pr. van Orange" en van Anna Tros. Er werd nog een aantal kinderen geboren, waarbij het opvallend is dat soms de naam van de moeder niet werd genoemd zoals bij Anna Christina, gedoopt 16 februari 1688; getuige o.a. Herman Bruchman, en op 21 augustus 1693 bij de doop van Susanna waarbij als getuigen aanwezig waren: Harmanus Bruggeman en juffrouw Christina van Oudenheyvel wed. Tros.
Andere keren heette de moeder Anna Brugman, nl. bij Johan Godfried, gedoopt 30 maart 1690; getuigen Christina Brugman en Godfried Gebhardt en in 1691, toen de tweeling Willem en Maria werd gedoopt, waarbij wederom Harmanus Brugman en Christina van Oudenheyvel, "wed. van wylen den heer commys Tros", getuigen waren. De moeder van Christof Diederus, gedoopt 19 juni 1698 en van Margaretha, gedoopt 21 maart 1696, heette in elk geval wel Anna Tros. Waarschijnlijk waren Anna Tros en Anna Brugman één en dezelfde persoon.
Functies van Paulus Gebhardt waren o.a.: commies in dienst van de "Raad en griffier" Willem van Schuylenburch, agent van de keurvorst van de Paltz, "bedienende de vier regimenten te paard en te voet", d.w.z. cavalerie en infanterie en auditeur en secretaris van het regiment guardes dragonders van prins Willem III. ( Gemeentearchief Den Haag, notarieel archief, klapper. ) In tegenstelling tot Hendrik van Heter en III heeft Paulus Gebhardt een officiële benoeming tot solliciteur-militair gekregen bij resolutie van de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland van 11 mei 1696. ( Archief Gecommitteerde Raden, 11 mei 1696, inv.nr. 3046. ) In deze functie hield hij zich vooral bezig met het besolliciteren van compagnieën uit Brandenburg en de Paltz ( Archief Paulus Gebhardt, inv.nrs. 42-76. ) , wier souvereinen in de 17e eeuw uitstekende relaties onderhielden met het huis Oranje-Nassau. Op 1 april 1717 is Paulus Gebhardt te Den Haag overleden, op 3 januari 1730, bijna 13 jaar later gevolgd door zijn vrouw Anna Tros. De nog lopende zaken werden afgehandeld door Pieter van Hurk ( Archief paulus Gebhardt, inv.nrs. 22, 36 en 41. ) , gehuwd met Gebhardt's dochter Anna Christina en o.a. werkzaam als advocaat bij het Hof van Holland.
Geschiedenis van het archiefbeheer
In het rechterlijk archief van Gorinchem bevond zich het archief van Paulus Gebhardt. Een kleindochter van Paulus Gebhardt, Angela Petronella, dochter van de hierboven genoemde Pieter van Hurk en Anna Christina Gebhardt, huwde met Willem Hendrik van Barnevelt, die o.a. schepen en burgemeester van Gorinchem was. Zeer waarschijnlijk is via deze Van Barnevelt het archief van Gebhardt in Gorinchem terecht gekomen.
Na uitvoerige correspondentie is het rechterlijk archief (van Gorinchem) in 1893 in drie kisten naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht. ( Verslagen 's Rijks Oude Archieven 1893, p. 46-52. )
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
In dezelfde band als waarin de voorlopige inventaris van het familiearchief Van Heteren uitkwam verscheen ook de voorlopige inventaris van de solliciteur-militair Paulus Gebhardt.
Vele beschrijvingen, gebaseerd op gegevens uit VROA 1893 werden hierin overgenomen die, evenals de chronologie, ingrijpend aangepast en verbeterd werden.
Ordening van het archief Aanduidingen als memoriaal (kladboek waarin alle dagelijkse boekhoudkundige handelingen werden genoteerd), journaal en grootboek zijn gehandhaafd; deze drie-eenheid komt men steeds tegen in literatuur over 17e en 18e eeuws boekhouden. ( Literatuur over 17e en 18e eeuwse boekhouding: O. ten Have, De leer van het boekhouden in de Nederlanden tijdens de 17e en 18e eeuw (Waltman, 1933), p. 40 e.v.; p. 46 e.v.; O. ten Have, De geschiedenis van het boekhouden (Wassenaar, Delwel), p. 78 e.v.; De Comptabiliteit door de eeuwen heen. Catalogus Koninklijke Bibliotheek Brussel (Brussel 1970), p. XIII, met glossarium op p. 225-229. ) Het archief bestaat voor een groot deel uit - behalve bovengenoemde bescheiden - kasboeken, brievenboeken, registers van maandstaten en liquidatieboeken.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Solliciteur-Militair P. Gebhart, nummer toegang 3.01.47, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gebhardt, 3.01.47, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Resolutie van gecomitteerde raden der Staten van Holland en West-Friesland d.d. 13 maart 1676
"Bij sijne hoogheyt ende haer Ed.Mo. in deliberatie geleght sijnde, ofte niet eenige ordre soude behooren te werden gestelt tegens de excessen ende exorbitantien, die tot grooten ondient van den Lande, bij eenige solliciteurs van compagnien te paert ende te voet tot laste van dese provincie gerepartieert, ende bij haer Ed.Mo. gesoldojeert werdende, gepleeght ende ondernomen werden in ende ontrent het affpersen ende bedingen van ondraghelijcke interessen over penningen, die by haer op de ordonnantien van souldijen aen de rithmeesteren ende capiteijnen over de voorsz. compagnien geadvanceert ende verschooten werden, als meede tegens de hooge tractementen ofte belooningen, die bij de voorsz. solliciteurs over het besolliciteren van ieder der voorsz. ordonnantien ende het doen van de affairens van de compagnien werden genooten, ende voorts bij hooghgeme(l)de sijne hoogheyt ende haer Ed.Mo. in achtinge genomen wesende, dat de voorsz. excessen onder anderen meede veeltijts daer uyt koomen te ontstaen, dat onderschydene persoonen van seer geringe middelen ende gelegentheyt ende haer het faict van het besolliciteren van compagnien nochte het negotieren van penningen gantsch niet ofte seer weijnich verstaende, echter het selve by de hant nemen, hebben meer hoochgemelde sijne hoogheyt ende haer Ed.Mo. goetgevonden ende geresolveert, dat aen niemanthet besolliciteren van compagnien te paert ofte te voet in eeniger hande maniren geparmitteert sal werden, als die daer toe by haer Ed.Mo. geadmitteert, ende met speciale acte ende commissie geauthoriseert ende gecommitteert sal wesen ende dat tot het besolliciteren der voorsz. compagnien achtendertigh gequalificeerde, gegoede ende bequame persoonen ende geen meer aengestelt ende geadmitteert sullen mogen werden, in dien verstande, dat de voorsz. te admitteren solliciteurs ten beginne van haere bedieningen onder solemnelen eede sullen moeten verclaren, van geen hooger maer wel minder interest van haer verschot te sullen trecken ofte van haerent wegen te sullen laeten trecken, directelijck ofte indirectelijck, dan 16 stuivers van hondert gulden ter maent van tweeenveertigh daegen, nochte mede geen hooger tractament ofte belooninge over het besolliciteren van ieder ordonnantie van tweeenveertigh daegen souldye van elcke ordinaris compagnie ende het doen van de affairens van de selve compagnie te paert, dan vijffendertigh gulden ende voet dan vijffentwintigh gulden, grooter compagnien naer advenant ende sonder de rittmeesteren ende capiteijnen, die sij sullen bedienen met eenige meerdere oncosten ende lasten, onder wat praetext ofte voorgeven het selve soude mogen wesen, deughdelijck verschot ende den voorsz. interest van sestien stuivers ten tweeenveertigh daegen alleenlijck uijtgesondert, te mogen beswaeren, dat de voorsz. te admitteren solliciteurs haer sullen moeten verbinden ende gehouden wesen, des noots seijnde, aen de compagnien, die bij haer bedient sullen werden, ten minsten ses heeremaenden souldyen te advanceren, ende dat sij ten minsten haer gerechte portie in de militie dewelcke als nu is, ende hier naer ter besoldinge van desen quartiere gerepartieert in gevalle haer sulcx bij haer Ed.Mo. soude mogen werden geverght, opden voet hier vooren geexpresseert sullen moeten aennemen ende bedienen, ende dat diegeene, die bevonden sullen werden het minste getal van de compagnien te bedienen, gehouden sullen sijn op ordre van haer Ed.Mo. aen te nemen ende te bedienen, die rittmeesteren ende capiteijnen, die geen solliciteurs sullen konnen becoomen, dat het andersins de respective rittmeesteren ende capieteijnen vrij sal staen haer te laeten bedienen van soodanige der voorsz. geadmitteerde solliciteurs, als sy te raede werden sullen ende oock mette selve solliciteurs op het formiler (formulier) hier naer gemelt, te mogen maecken wel voordeliger, maer gene nadeliger conditien als in het jegewoordige sijne hoogheyts ende haer Ed.Mo. geresolveerde wert uijtgedruckt ende dat van gelijcken, de voorsz. geadmitteerde solliciteurs sullen mogen aennemen soo veele rittmeesteren ende capiteijnen als sy op de voorsz. praecautien sullen konnen bedienen ende dat ten eijnde de intentie ende begeerte van hooghgemelde sijne hoogheijt ende haer Ed. Mog. desen aengaende op een esquaelen voet tusschen de voorsz. solliciteurs onderlinge ende voorsz. ritmeesters ende capieteijnen ende de voorsz. solliciteurs respectieve mogen werden achtervolght bij haer Ed. Mo. opgesteld, ende aen de voorsz. te admitteren solliciteurs uijtgegeven sal werden een formulier van een contract, hetwelcke sonder eenige verhooginge van de voorsz. interessen, tractamenten ofte eenige andere lasten soo danigh ten weder sijden bij de voorsz. ritmeesteren ende capiteijnen ende solliciteurs over het bedienen van de voorsz. compagnien aengegaen ende geteikent sal moeten werden ende ten laesten, dat de voorsz. te admitteren solliciteurs ter somma van vijffduijsent gulden sullen moeten caveren, van dat sij alle de voorsz. poincten punctuelijcken sullen moeten achtervolgen, sonder eenige van de selve te contravenieren ofte naer te laeten, op poene van infamie, meynedigheijt ende de voorsz. somma van vijffduijsent gulden ten behoeve van de gemeine saecke te sullen verbeuren, ingevalle naer genomene kennisse van saecken bevonden souden magen werden, dat bij de voorsz. te admitteren solliciteurs de voorsz. poincten ofte eenige van de selve door haer toedoen ofte negligentie gecontravenieert ofte naergelaten soude mogen sijn, ende dat van desen aen de voorsz. te admitteren solliciteurs, de commisen ende boekhouders van de finantie extract gegeven sal werden omme te dienen tot haere naerichtinge."
Hierna volgen de namen van 33 geadmitteerde solliciteurs-militair.
Concordans
oude nummers nieuwe nummers
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
7 7
8 8
9 9
10 10
11 11
12 12
13 13
14 14
15 15
16 16
17 17
18 18
19 19
20 20
21 21
22 22
23 24
24 25
25 26
26 27
27 28
28 29
29 30
30 31
31 32
32 33
33 34
34 35
35 36
36 37
37 38
38 39
39 40
40 41
41 23
42 42
43 43
44 44
45 45
46 46
47 47
48 48
49 49
50 50
51 51
52 52
53 53
54 54
55 55
56 56
57 79
58 57
59 58
60 59
61 60
62 62
63 63
64 61
65 64
66 65
67 77
68 78
69 80
70 82
71 81
72 84
73 83
74 66
75 67
76 68
77 69
78 70
79 71
80 72
81 73
82 74
83 75
84 76
85 85
Verklaring van enige termen
approches
loopgraven, zigzagsgewijs gegraven om een belegerde stad zo dicht mogelijk te kunnen naderen
commensaal
kostganger, eetgezel, tafelgenoot
douceurgelden
gelden, verstrekt als extra beloning voor bewezen diensten
last- en veilgeld
belasting, die geheven werd boven de gewone convooigelden ter bekostiging van bescherming aan de scheepvaart tegen kapers
liquidatieboek
register waarin aantekening werd gehouden van de vervaldata der soldij-ordonnanties en van het stadium van vereffening van deze ordonnanties
monteringsgelden
gelden, bestemd voor de aanschaf van kleding, schoeisel, wapens
panden ter minne
vrijwillige verpandingen
oude nummersnieuwe nummers

Archiefbestanddelen