De oprichting van de Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen (hierna kortweg STINA) was een initiatief van de Nederlandse sectie van de Industriële Adviesraad voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Deze raad, ingesteld door verschillende industriële belangenorganisaties in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen stelde zich tot taak de industriële opbouw in Suriname en de Nederlandse Antillen te bevorderen. De industriële belangenorganisaties waren: de Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden, Vereniging Surinaams Bedrijfsleven, Curaçaose Vereniging voor Handel en Nijverheid en de Arubaanse Vereniging voor Handel en Industrie. Instelling van de Industriële Adviesraad vond plaats op 20 juni 1962.
In 1965 werd op initiatief van de voorzitter van de Industriële Adviesraad, W. Bruynzeel, de Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname (SBIS) en de N.V. Nederlandse Participatie Maatschappij voor Suriname opgericht. Naar aanleiding hiervan werden vergelijkbare initiatieven ontplooid voor de Nederlandse Antillen.
Op 21 juni 1966 werd de STINA formeel opgericht. Het bestuur bestond uit leden van de Nederlandse sectie van de Industriële Adviesraad. In het stichtingsbestuur werden geen vertegenwoordigers van de Antilliaanse regering of van de eilandsbesturen opgenomen. Wel onderhield de stichting nauwe contacten met het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland. De stichting had tot doel in nauwe samenwerking met daarvoor in aanmerking komende Antilliaanse instanties bij te dragen aan de economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen door middel van het bevorderen van de vestiging van nieuwe en de uitbreiding van bestaande bedrijven op de Nederlandse Antillen, waarbij er naar gestreefd werd de belangen van de Nederlandse Antillen tot hun recht te doen komen, onder meer door deelnemingen van Antilliaanse ingezetenen te bevorderen. Artikel 2. lid I van de statuten, inv.nr. 8.
Het doel moest worden bereikt door middel van:
De middelen die de STINA ter beschikking stonden om haar activiteiten te kunnen ontplooien werden ondergebracht in een afzonderlijke participatiemaatschappij. Een dergelijke werkwijze bood aanzienlijke voordelen. Het apparaat van de STINA bleef in omvang beperkt en de financiering van projecten werd begeleid door financieel deskundigen. Na voorbereidende besprekingen met de Nationale Investeringsbank NV in Den Haag werd op 17 augustus 1966 de Nederlandse Participatie Maatschappij voor de Nederlandse Antillen N.V. (hierna kortweg NPMNA) opgericht, als dochteronderneming van de Nationale Investeringsbank N.V., die tevens de directie voerde.
De NPMNA kreeg tot taak deel te nemen in risicodragend kapitaal van bedrijven, gevestigd in de Nederlandse Antillen en financieringsmiddelen te verstrekken aan in de Nederlandse Antillen gevestigde en/of te vestigen bedrijven, zoals: het verlenen van kredieten, het verstrekken van geldleningen en het stellen van borgtochten. Voor dit doel werden door de Nederlandse overheid gelden beschikbaar gesteld dan wel garanties verstrekt. De door de NPMNA verleende financiële steun werd door haar gedeclareerd bij het Rijk ten laste van hoofdstuk IV van de rijksbegroting: Kabinet voor (Surinaamse en) Nederlands-Antilliaanse Zaken.
Het stichtingsbestuur, bestaande uit tenminste drie en ten hoogste zeven leden, werd benoemd door de Minister belast met de coördinatie van aangelegenheden betreffende Suriname en de Nederlandse Antillen. In overleg met de minister van Financiën werd een accountant aangesteld voor de controle van de boekhouding van de stichting. De begroting werd jaarlijks aan beide ministers ter goedkeuring voorgelegd, evenals de rekening en verantwoording. De dagelijkse leiding berustte bij een directeur, die benoemd werd door het bestuur.
Bij de uitoefening van haar taken was de STINA gehouden aan richtlijnen, die door de Nederlandse regering, na overleg met het stichtingsbestuur, werden vastgesteld. Artikel 3 van de statuten, inv.nr. 8. Zie tevens inv.nr. 15. Zie notulen van 28 november 1967, inv.nr. 3: "Finco [Directie Financieringen en Coördinatie Oorlogsschade van het Ministerie van Financiën] heeft steeds 't laatste woord en kan zich beslist niet in een wat eerder stadium van behandeling van een voorliggend verzoek volledig of althans voor b.v. 90% committeren".
"( ... ) voor het voeren van een beleid dat - afgestemd op de inzichten der Regering met betrekking tot de bevordering van de economische ontwikkeling in de ontwikkelingslanden - zal kunnen leiden tot een wezenlijke bijdrage in de werkgelegenheid en de verbreding van de economische basis van de Nederlandse Antillen". Jaarverslag STINA 1968, p. 1, inv.nr. 5.
In de richtlijnen werd een aantal belangrijke punten vastgelegd die bepalend waren voor de werkwijze en de strategie van de STINA:
Behandeling van de voorgelegde projectaanvragen tot medefinanciering voor een te vestigen bedrijf of voor uitbreiding van een bestaande onderneming in de Nederlandse Antillen verliep volgens een vastgestelde standaardprocedure. De eerste oriënterende besprekingen werden door de directeur gevoerd. In sommige gevallen duurde het lang alvorens alle benodigde gegevens voor een aanvraag beschikbaar waren. Soms werd een aanvrager doorverwezen naar andere instellingen. Wanneer de directeur de aanvraag voldoende onderbouwd achtte en de aanvraag binnen de doelstellingen van de stichting paste, werd de projectaanvraag geplaatst op de agenda van de bestuursvergadering. Bij positieve beoordeling vond overleg plaats met het Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken en het Ministerie van Financiën.
Na instemming van het bestuur werd de projectaanvraag, met een advies en een verzoek tot verdere afhandeling, doorgestuurd naar de NPMNA en werd de Gevolmachtigd Minister voor de Nederlandse Antillen in Nederland op de hoogte gesteld. De directie van de NPMNA beoordeelde de projectaanvraag op financieel-technische, commerciële en organisatorische aspecten. Hierbij werd nauw overleg gevoerd met de aanvrager. De bevindingen van de directie werden vastgelegd in een financieringsvoorstel, dat besproken werd in een gecombineerde vergadering met de Raad van Overleg. Beslissingen over het financieringsvoorstel werden genomen op basis van unanimiteit waarbij beide partijen, directie en Raad van Overleg, elk één stem hadden. Na overleg met de overheid werden de benodigde financieringsmiddelen uit de rijksbegroting beschikbaar gesteld. De NPMNA bepaalde tenslotte de voorwaarden waaronder de gevraagde financiering voor het beoogde project geschiedde. In het algemeen bedroeg de medefinanciering niet meer dan 50% van het totaal te investeren bedrag. In de bijlage is de procedure schematisch in beeld gebracht.
Bij de oprichting van de stichting waren de verwachtingen niet hooggespannen. "Het bestuur houdt er rekening mede, dat gezien de speciale problemen van het betrokken deel van het Koninkrijk, bevordering van investeringen niet veel hoop geeft op een spectaculaire ontwikkeling op korte termijn". Jaarverslag STINA 1966, p. 1. inv.nr. 5.
De stichtingsactiviteiten waren in hoofdzaak bedoeld voor kleine en middelgrote bedrijven. De activiteiten varieerden van de behandeling van verzoeken om algemene inlichtingen, verzoeken tot bijdragen in de kosten van in te stellen technologische onderzoeken en de behandeling van aanvragen voor het verkrijgen van financieringsfaciliteiten voor industriële projecten in nagenoeg alle economische sectoren. Een uitvoerige opsomming van projecten valt buiten het bestek van deze inleiding. Hier kan worden volstaan met een verwijzing naar de STINA-jaarverslagen waarin de projecten en algemene onderzoeken worden genoemd en toegelicht.
De jaren 1967 en 1968 werden nog als aanloopjaren beschouwd en hoewel de belangstelling van het Nederlandse bedrijfsleven beneden verwachting bleef constateerde het bestuur dat de stichting het in elk geval niet slechter deed dan andere overheidsprojecten op dit gebied. Jaarverslag STINA 1967, p. 1, inv.nr. 5.
Ook de jaren erna constateerde de STINA weinig vooruitgang in de Nederlands-Antilliaanse economie. De economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen bleef een zorgelijke zaak. Ondanks alle inspanning om industrie en toerisme te bevorderen leverden de resultaten een te geringe bijdrage aan de werkgelegenheid en bleven investeringen ver achter. Onder deze omstandigheden trachtte de STINA in het bijzonder de ontwikkeling van lokale initiatieven te stimuleren. De STINA werkte onder andere mee aan het instellen van onderzoekingen naar de mogelijkheden tot de vervaardiging van fijn keramiek uit lokale grondstoffen, de teelt van champignons en het raffineren van zout voor huishoudelijke doeleinden. Toch bleven de effecten van de stichtingsactiviteiten beperkt. Vergeleken met de belangrijkste peilers van de Antilliaanse economie, de olieactiviteiten en het toerisme, had andere industriële bedrijvigheid weinig betekenis:
"In de sector kleine en middelgrote bedrijven hebben zich wel enkele uitbreidingen c.q. vestigingen voorgedaan, doch voor het overige heeft de stichting met betrekking tot deze categorie niet veel meer kunnen doen dan het verder stimuleren van de belangstelling voor de Antillen door het verbreden van de informatie over dit gebied en het financieel bevorderen van de voor de beoogde projecten noodzakelijke economisch-technologische onderzoeken". Jaarverslag STINA 1971, p.1, inv.nr. 5.
Problemen van de Antilliaanse economie, waardoor de belangstelling van het buitenlandse bedrijfsleven voor vestiging in de Nederlandse Antillen achter bleef bij de verwachtingen, werden veroorzaakt door een complex van factoren. Een aantal factoren werd bepaald door de natuurlijke beperktheid van de Antillen. Het kleinschalige karakter van de economie, nog versterkt door een zekere eilandelijke rivaliteit, beperkte de afzetmogelijkheden van industriële producten op de binnenlandse markt. Ook het ontbreken van natuurlijke grondstoffen vormde een belemmering voor economische bedrijvigheid. Andere factoren hadden een politieke en maatschappelijke achtergrond. In 1978 kwam de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking met haar rapport Advies Nederlandse Antillen (rapport 59) over het door Nederland in de toekomst te voeren hulpbeleid. De Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking, voorheen de Nationale Raad van Advies inzake Hulpverlening aan Minder-Ontwikkelde Landen heeft tot taak de minister voor Ontwikkelingssamenwerking te adviseren. Advies Nederlandse Antillen, nr. 59, rapport van de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking (1978), p. 39 e.v. Jaarverslag STINA 1969, p. 1: "( ... ) De economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen ondervond een ernstige terugslag tengevolge van de gebeurtenissen op Curaçao in mei 1969. Ofschoon de directe schade wordt geraamd op NA-fl. 25 à 30 miljoen, is de nationaal economische schade aanzienlijk hoger." Zie inv.nr. 5.
Niet op de laatste plaats vormden ook de politieke, de bestuurlijke en de staatkundige verhoudingen een belemmering voor een economische ontwikkeling.
De geringe vooruitgang van de Nederlands-Antilliaanse economie had tevens consequenties voor het STINA-beleid. Minder dan voorheen werd bij het beoordelen van voorgelegde projecten het rentabiliteitsbeginsel voorop gesteld. In vele gevallen kwam dat neer op het geven van aanmoedigingssubsidies. Tevens kreeg een drietal aspecten bijzondere aandacht: het terugdringen van de werkeloosheid; het afremmen van de stijgende loon- en prijsvorming en de staatkundige positie van de Nederlandse Antillen. Jaarverslag STINA 1971, p. 4, inv.nr. 5.
In 1974 pleitte de STINA voor een integraal sociaal-economisch ontwikkelingsplan. Een aanzet tot een dergelijk plan werd in 1979 gepresenteerd door een van regeringswege ingestelde Gemengde Commissie van Deskundigen.
In 1975 werd in opdracht van de STINA door het Centraal Instituut voor Industriële ontwikkeling (CIVI) onderzoek verricht naar een door de Verenigde Staten geïntroduceerd algemeen systeem van preferenties (GSP=Generalized System of Preferences) voor een aantal eindproducten, halffabricaten vervaardigd in ontwikkelingslanden bij invoer in de ontwikkelde landen, zonder dat daarbij een voorkeursbehandeling zou worden bedongen. Soortgelijke initiatieven werden ontplooid door de EEG in het kader van het associatieverdrag, al boden de daarop aangebrachte beperkingen voor de Antillen weinig soelaas.
De liquidatie van de STINA was voor een belangrijk deel een gevolg van veranderende opvattingen in Nederland ten aanzien van de ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen in de tweede helft van de jaren '70. Twee factoren lagen hieraan ten grondslag. In de eerste plaats de politieke aspecten met betrekking tot de toekomstige verhoudingen tussen de eilanden onderling en hun relatie tot Nederland. Op de tweede plaats de sociaal-economische samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. In beide gevallen speelde op de achtergrond de gedachte aan de toekomstige onafhankelijkheid van de Nederlandse Antillen een grote rol. Reeds in 1972 had de STINA de staatkundige status van de Antillen als geheel en de bestuurlijke verhoudingen tussen de eilanden onderling aangewezen als belemmering voor economische ontwikkeling. Jaarverslag STINA 1972, p. , inv.nr. 5. De koninkrijkswerkgroep werd ingesteld bij Koninklijk Besluit van 2 december 1978, nr. 75 (Stcrt. 1978/248) onder voorzitterschap van mr. B.W. Biesheuvel. Naar nieuwe vormen van samenwerking, rapport van de koninkrijkswerkgroep, Den Haag 1980, p. 63 e.v. Jaarverslag STINA 1980, p. 18, inv.nr. 5. Ingesteld bij Koninklijk Besluit van 26 november 1976. Jaarverslag STINA 1974, p. 7, inv.nr. 5.
"( ... ) Slechts op basis van een geïntegreerd sociaal-economisch ontwikkelingsplan voor de gehele Nederlandse Antillen, zal het mogelijk zijn de coördinatie en samenwerking tussen de onderscheiden eilanden te bevorderen teneinde de voorwaarden te scheppen voor een aanvaardbaar leef- en werkklimaat voor de bevolking van de Nederlandse Antillen."
Het rapport van de Commissie van Deskundigen, Aanzet tot een integraal beleidskader voor de Nederlandse Antillen in de jaren tachtig, rapport van de Gemengde Commissie van Deskundigen uitgebracht aan de regeringen van de Nederlandse Antillen en Nederland over de economische, financiële, sociale en culturele ontwikkelingen in de Nederlandse Antillen op lange termijn (Den Haag 1979). Evaluatienota ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen, nota van de minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken (1980). Evaluatienota ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen, nota van de minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken (1980), p. 9. Jaarverslag STINA 1981, p. 4, inv.nr. 5. Nota betreffende voorstellen naar aanleiding van de opheffing van de STINA, inv.nr. 11.
In zijn vergadering van 11 november 1981 besloot het voltallige bestuur tot opheffing van de STINA per 1 april 1982. Op 30 maart 1982 en 29 april 1982 stemden de betrokken ministers in met de opheffing. Artikel 12 van de statuten van de STINA, inv.nr. 8. Artikel 13 van de statuten van de STINA, inv.nr. 8.
In het laatste jaarverslag van 1981 maakte de STINA de balans op van zijn werkzaamheden: vanaf juni 1966 tot einde 1981 werden 329 verzoeken om medefinanciering van onderzoeken en van projecten behandeld. Van dit totaal werden 119 aanvragen gerealiseerd. Het aantal directe arbeidsplaatsen dat hierdoor werd gerealiseerd bedroeg ruim 1000.
- Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland. Taak: vertegenwoordigt de Nederlands-Antilliaanse regering in Nederland.
- Directeur van het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland:
- Rijksvoorlichtingsdienst van de Nederlandse Antillen
- Vice-Minister-President, vanaf 1972: Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, vanaf 1975: Minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken.
- Directeur van het Kabinet van de Vice-Minister-President, vanaf 1972: Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, vanaf 1975: Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken. Taak: belast met de werkzaamheden verbonden aan de coördinatie van aangelegenheden betreffende Suriname (tot 1975) en de Nederlandse Antillen.
- Ministerie van Financiën, Generale Thesaurie, Directie Buitenlands Betalingsverkeer; vanaf 1972: Generale Thesaurie, Directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen.
- Ministerie van Financiën, Generale Thesaurie, Directie Financieringen en Coördinatie Oorlogsschade, Bureau Financieringen en Economische Zaken, vanaf 1971: Generale Thesaurie, Directie Financieringen, Bureau Financieringen en Economische Zaken, vanaf 1980: Generale Thesaurie, Directie Financieringen, Afdeling Beheer Deelnemingen, Erediensten en Algemene Zaken.
- Ministerie van Financiën, Generale Thesaurie, Dienst der Rijksbegroting, Centrale Accountantsdienst, vanaf 1971: Directoraat-Generaal der Rijksbegroting, Centrale Accountantsdienst.
Het archief van de stichting was oorspronkelijk opgebouwd uit drie onderdelen: een serie interne dossiers, een serie documentatiedossiers en een serie projectdossiers. De serie interne dossiers bevatte bescheiden betreffende instelling, organisatie en werkwijze van de stichting. De serie documentatiedossiers bevatte documentaire informatie die de stichting bij haar werkzaamheden verzamelde. De serie projectdossiers bevatte de eigenlijke projecten die bij de stichting in behandeling waren genomen. Als toegang op de series werd een trefwoordenregister (kaartsysteem) bijgehouden. De trefwoorden, alfabetisch gerangschikt, verwezen naar de betreffende dossiers.
Het is niet aan te nemen dat gedurende het bestaan van de stichting vernietiging van archiefbescheiden heeft plaatsgevonden.
De opzet en registratuur van het archief was eenvoudig en kon dat ook zijn. De ingekomen brieven werden voorzien van een datum van binnenkomst. In de meeste gevallen werd op het ingekomen stuk een dossiernummer aangetekend. Vanaf 1972 werden tevens de minuten van uitgaande brieven voorzien van een dossiernummer. Voor zover nodig en wenselijk werden kopieën van inkomende en uitgaande brieven aan de bestuursleden van de stichting toegezonden.
Na opheffing van de stichting in 1982 werden de bibliotheek, de serie documentatiedossiers en de nog niet afgesloten dossiers overgedragen aan de Nederlandse Participatie Maatschappij voor de Nederlandse Antillen, die de financiering en afwikkeling van bedoelde projecten voor haar rekening nam. Inv.nr. 22; brief van A. van der Meer, liquidateur van de stichting van 17 augustus 1982 aan de NPMNA. Brief van 6 november 1982 van A. van der Meer, liquidateur van de STINA, aan het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, inv.nr. 11.
Het archief werd in 1992 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.
Overbrenging van een overheidsarchief
Het bewerkte archief betreft het archief dat, zoals vermeld, in 1982 werd overgedragen aan het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken. De projectdossiers van nog niet afgesloten projecten die werden overgedragen aan de NPMNA kunnen worden geacht blijvend deel uit te maken van het archief van de NPMNA.
De bewerking van het archief bestond uit de volgende activiteiten: vooronderzoek, waardering en selectie, beschrijving en ordening van de bestanddelen en de materiële verzorging. De waardering en selectie vond plaats op dossierniveau. In aanmerking voor blijvende bewaring kwamen de dossiers die in essentie gegevens bevatten over de organisatie, de werkwijze en de beleidsvorming. Daarnaast werden de dossiers bewaard die in essentie gegevens bevatten over de taakvelden van de stichting, waardoor reconstructie van de beleidsuitvoering mogelijk blijft. In de praktijk betekende dit dat de jaarverslagen, notulen van de bestuursvergaderingen en projectdossiers voor blijvende bewaring in aanmerking komen. De omvang hiervan bedraagt 2.6 m'. De categorieën vernietigde bescheiden zijn verantwoord in bijlage 3.
In de volgende bewerkingsfase werden de blijvend te bewaren bestanddelen van het archief beschreven en geordend. Omdat de kwaliteit van de dossiervorming goed was, kon de dossierordening grotendeels intact blijven. Slechts in een enkel geval werden dossiers samengevoegd. De beschrijvingen werden vervolgens systematisch op onderwerp ingedeeld. De oorspronkelijke archiefcode en de eigentijdse index op de dossiers zijn bruikbaar gebleven door het opnemen van een concordantie van oorspronkelijke archiefcode naar inventarisnummers. Zie concordantie: projectdossiers - inventarisnummers, p. 46.
Ter verbetering van de toegankelijkheid zijn de notulen van de bestuursvergaderingen geïndiceerd. Zie index op de agenda's van de bestuursvergaderingen, p. 49.
Voor het raadplegen van het archief zijn de volgende aandachtspunten van belang.
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen (STINA), nummer toegang 2.19.118, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Stichting Bevordering Investeringen Ned. Antillen, 2.19.118, inv.nr. ...
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
2.10.41 - Kabinet van de Vice-Minister-President [1959-1972]; Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken [1972-1975], (1937) 1959-1975 (1981)
NPMNA - Nederlandse Participatie Maatschappij voor de Nederlandse Antillen
1. De notulen van 3-2-1971 ontbreken.
2. Voor een index op de notulen zie bijlage 2.
Zie ook inventarisnummer 7.
De serie werd niet volledig aangetroffen.
Te vernietigen na 31 december 2027.