Biografische Gegevens: Ministerie van Justitie, personeelsdossier P1110/1535 [031112]
Naam: Ferdinand Hollander
Geboren: 12-11-1903 te Rotterdam
Overleden: 28-08-1982 te Genk (België)
Gymnasium te Rotterdam
17-6-1926 Doctoraal Nederlands Recht te Leiden (1922-1926)
31-1-1929 Proefschrift over zeerecht. Promotie Rechtsgeleerdheid bij Gemeentelijke Universiteit Amsterdam
Schreef artikelen voor het Nederlands Juristenblad en Economisch Statistische Berichten
26-6-1930 Waarnemend ambtenaar Openbaar Ministerie bij de kantongerechten in het Arrondissement Rotterdam
21-2-1935 Idem Arrondissement Den Haag
14-6-1937 Ambtenaar Openbaar Ministerie bij de kantongerechten van het Arrondissement Den Haag [in vaste dienst, zonder inkomsten]
In 1939 solliciteert hij naar de functie van lid in het Hof van Justitie te Curaçao, waarschijnlijk met het oog op de dreiging vanuit Duitsland, maar wordt niet aangenomen.
Op 27 november 1940 wordt hij als ambtenaar Openbaar Ministerie op non-actief gesteld. En vervolgens op 1 maart 1941 ontslagen.
Van 24 september 1945 tot 1 juli 1949 treedt hij op als advocaat-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te 's-Gravenhage
15-1-1948 Officier van Justitie Arrondissementsrechtbank Leeuwarden [KB 15 december 1947, no. 20]
7-5-1951 Advocaat-generaal Hof Leeuwarden [maar blijft ook officier]
3-9-1952 Officier van Justitie Arrondissementsrechtbank Utrecht [KB 11 juni 1952, no. 23]
4-5-1953 Officier van Justitie Arrondissementsrechtbank Amsterdam [KB 20 april 1953 no. 59
1-4-1954 Overleg tussen minister Donker, secretaris-generaal Justitie, Procureur-generaal Amsterdam Van Dullemen en Hollander waarin hij beloofd geen onderwerp van openbare discussie te zullen worden.
Op 8 april 1954 ontbiedt Hollander Joh. Luger per oproepbriefje op zijn kantoor op 9 april 1954, 14.15 uur. Op 15 april schrijft Luger over het incident in de Telegraaf waarbij het oproepbriefje als illustratie dient. Direct stellen de kamerleden Van Rijckevorsel (in de 2e kamer) en Molenaar (in de 1e kamer) vragen aan de minister van Justitie.
Van Dullemen probeert nog beide heren te verzoenen. De lezing over de zaak loopt echter ver uiteen. Van Dullemen probeert Hollander te dekken per brief van 23-4-1954 aan de Minister van Justitie.
15-4-1954 en 22-4-1954 verschijnen interne rapporten over de zaak Hollander die dienen als materiaal voor de beantwoording van de kamervragen.
Op 28-4-1954 schrijft van het hoofd van de 8e Afdeling Duisterwinkel aan de minister dat hij disciplinaire maatregelen niet nodig acht. Op 28-4-1954 antwoord minister Donker met een disciplinaire correctie jegens Hollander wegens onvoldoende eerbiediging van de persvrijheid en het niet voldoen aan de afspraak die gemaakt was op 1 april. Hollander zal disciplinair gestraft worden middels een overplaatsing
Per KB van 11 mei 1954, nr. 20 wordt Hollander overgeplaatst naar de Arrondissementsrechtbank Alkmaar. Het KB stelt "...dat geen gevolg gegeven is aan de opdracht om zich voortaan te onthouden van gedragingen waarvan het voorzienbare gevolg zou kunnen zijn, dat zijn persoon nogmaals het voorwerp van openbare discussie zou worden".
Op verzoek van Hollander zelf wordt hem als officier van justitie eervol ontslag verleend per KB van 20 augustus 1954 no. 7.
Per besluit van de Minister van Justitie van 12 september 1955] wordt Hollander aangesteld in tijdelijke dienst als adviseur inzake het zoeken van de meest gewenste organisatie van de 7e afdeling van het Ministerie. Deze aanstelling wordt op 20-12-1956 verlengd tot 1-6-1957. Hij krijgt top 28-4-1956 tevens de opdracht om in samenwerking met het Hoofd van de 9e afdeling (Vreemdelingenzaken en Grensbewaking) een plan tot reorganisatie te maken.
Hij wordt op 13 april 1956 tevens benoemd tot lid van de werkgroep reorganisatie afdeling Financiën van de 7e afdeling [Rijkstucht- en opvoedingswezen]. Zijn tijdelijk dienstverband wordt nog eens een keer verlengd tot 1 juni 1958. Op eigen verzoek wordt hij van die opdracht ontheven op 11 oktober 1957.
In juni 1957 solliciteert hij nog naar de functie van raadsheer in het Gerechtshof Amsterdam. Hij krijgt gunstige referentie van de secretaris-generaal van Justitie en de procureur-generaals van Leeuwarden en Amsterdam. Hij wordt echter afgewezen.
[gedeelten uit Elma Verheij, Om het Joodse Kind, Amsterdam 1991, p. 188-191, 193-198]
Mr. Dr. F. Hollander werkte voor de oorlog als ambtenaar bij het Openbaar Ministerie. Hij was joods en gemengd gehuwd. Dat laatste voorkwam zijn deportatie.
Kort na de bevrijding deed secretaris-generaal Tenking, op advies van prof. G.E. Langemeijer, de latere procureur-generaal van de Hoge Raad, een beroep op Hollander die weliswaar als een weinig toegankelijk mens bekend stond maar een zeer bekwaam jurist was.
Te zamen met raadsadviseur mr. F.J.F.M. Duynstee van het ministerie van Justitie ontwierp Hollander het Besluit Politieke Delinquenten 1945 dat erop gericht was het onoverzienbaar grote aantal gearresteerde politieke delinquenten middels voorwaardelijke buitenvervolgingstelling tot hanteerbare proporties terug te brengen. Hollander zelf, inmiddels benoemd tot advocaat-fiscaal bij het Haags Bijzondere Gerechtshof bracht het besluit kordaat tot uitvoering. In geen ander ressort is op ruimer schaal die buitenvervolgingstelling van de zogenaamde 'lichte' gevallen gehanteerd. Het heeft tot nevengevolg gehad dat in geen ressort méér aandacht is besteed aan de zware economische collaboratie dan in het Haagse.
Zonder Hollander, vindt Peter Romijn, schrijver van de geschiedenis over de Bijzondere Rechtspleging, was er van de vervolging van economische oorlogsdelicten helemaal niéts terecht gekomen. Maar het resoluut, zelfverzekerd optreden van Hollander vond bepaald niet overal waardering. Zelfs met zijn partijgenoot de tot voorzitter van het Tribunaal benoemde ex-Londense minister mr. J.A.W. Burger (PvdA) was Hollander in aanvaring gekomen. Die had procureur-fiscaal mr. J. Zaaijer en hem 'oppermachtig heersersschap' aangewreven.
Toen Hollander na een verdere bliksemcarrière als officier van justitie in Leeuwarden en Utrecht in mei 1953 in Amsterdam werd benoemd (destijds de hoogst mogelijke positie voor een officier) weigerden zijn verse collega's op één uitzondering na, bij zijn installatie aanwezig te zijn. Zijn voorganger, mr. H.A. Wassenbergh leverde in zijn afscheidsspeech zelfs onverholen kritiek op zijn opvolger. Hollander ontving bij die gelegenheid brieven waarin de anonieme afzenders zich afvroegen wat "zo'n jood, afkomstig uit een hoeden en pettenwinkel in Rotterdam op zo'n delicate positie deed." Lang zou hij zijn positie dan ook niet behouden. De Anneke Beekman en Rebecca Meljado-zaak werd zijn ondergang. Beide meisjes waren in de oorlog ondergedoken bij katholieke families en werden na de oorlog verborgen gehouden toen familieleden de voogdij over hen opeisten.
Hollander kwam onder vuur te liggen van de katholieke Pers met als hoogtepunt een artikel in De Gazet van Limburg die onder de kop "Vreemde Gedragingen van een Officier van Justitie. Gaat een kamerlid vragen stellen?" schreef hoe schandelijk het was wat Hollander had durven doen en tevens wat een bedenkelijke reputatie hij had. Ook andere kranten zoals het Parool en de Volkskrant vroegen om maatregelen tegen Hollander. Minister Donker haastte zich te verklaren dat hij Hollander een reprimande had gegeven.
Op 15 april 1954 ontstond er nieuwe ophef rond Hollander vanwege een nieuwe aanval, nu in De Telegraaf. Pasquino, pseudoniem voor Johan Luger, betichtte hem van onmenselijk handelen. Niet alleen in het geval Van Moorst maar ook eerder bij de strafvervolging in Leeuwarden tegen Piet de Boer, een man die een brochure had laten maken over het vermeende onrecht hem door Hollander aangedaan. Verder betichtte Luger Hollander van 'ressentimenten met nazi-verschijnselen'. Hij eiste dat Donker Hollander de laan uit zou sturen. Hollander was in Amsterdam "niet gewenst'. Hollander ontbood Luger op zijn kantoor, waar een woordenwisseling ontstond. Het Tweede Kamerlid mr. KT.M. van Rijckevorsel stelde vragen over het gedrag van Hollander tegen de Telegraaf. Op 13 mei 1954 liet Donker weten dat hij Hollander zou overplaatsen, te meer daar Hollander zich niet had gehouden aan de door de minister al eerder gedane waarschuwing "zich voortaan te onthouden van gedragingen, waarvan het voorzienbare gevolg zou kunnen zijn, dat zijn persoon nogmaals het voorwerp van openbare discussie zou worden".
Prof G. Langemeijer nam het voor Hollander op. Samen met mr. J. le Poole - ook hij kende Hollander uit de Bijzondere Rechtsplegingtijd - trachtte hij te bemiddelen. Ook prof. F. Duynstee steunde Hollander, middels een commentaar in De Maasbode. In het Parool werden vraagtekens gezet bij deze verregaande disciplinaire maatregel van de minister, notabene naar aanleiding van iets dat naar antisemitisme riekte. Voor minder katholiek - dan wel partijpolitiek betrokkenen moest duidelijk zijn geweest wat de werkelijke achtergrond van de overplaatsing van Hollander was; nl. de Anneke Beekman zaak en het van KVP zijde onschadelijk maken van een energieke Joodse officier.
Hollander zou de overplaatsing - naar Alkmaar - overigens niet accepteren. Zó verbitterd was hij over deze politieke manipulatie en dit onrecht hem aangedaan, dat hij besloot Nederland de rug toe te keren. Hij vestigde zich in België en deed nooit meer een stap op juridisch terrein.
Schenking (van een niet overheidsarchief)
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 164 mr. dr. F. Hollander, nummer toegang 2.21.310, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Hollander, 2.21.310, inv.nr. ...
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Uit Handelingen Tweede Kamer, zitting 1945-1946, bijlagen 212.
Schoonheyt was als voormalig NSB-er in Nederlands-Indië geïnterneerd en vervolgens in januari 1942 overgebracht naar Suriname. In handschrift Hollander staat genoteerd "inzake Surinaamse NSB-ers"
De bijlagen 1 t/m 7 en 14 en 15 ontbreken.
Officieel opgericht bij beschikking van de ministers van Justitie en Sociale Zaken dd. 7 november 1946.Stbl. No. 21495. Maar al min of meer functionerend van af juli 1946. Tot November 1946 was de voorzitter mr. J. le Poole (tevens voorzitter STPD). Hollander was voorzitter van deze commissie vanaf de officiële oprichting. In mei 1949 vroeg de commissie om haar ontbinding. Bij beschikking dd. 12 juli 1949, no. 6441 SB werd ze ontbonden
De taak van de werkgroep was het om aan de hand van het rapport Verdam (betreffende tewerkstelling van jonge juristen in de Rechterlijke Macht vraagpunten op te stellen omtrent de samenhang van opleiding en opbouw vna de Rechterlijke Macht
* Programma "Azais" in het Théâtre du Vaudeville in Brussel, z.d.
* Ingekomen ansichtkaart van James Wang, 1946. 1 stuk
* Adreswijziging van mr. M.H. Gelinck, 1954
* Ingekomen notitie van ?
* Wijziging wet Nederlanderschap bij Wet van 15 mei 1953 artikel 2
* Notities betreffende Staatsblad 620/1953 en 622/1953