Zie navolgende specificatie.
De portefeuille, die in den inventaris van het familie-archief Van Panthaleon van Eck als no. 1 wordt vermeld, bevat zes dossiers met requesten en bijlagen, die betrekking hebben op door leden van het geslacht ingediende verzoeken om "admissie tot de Ridderschap".
Strikt genomen is deze titel niet geheel in overeenstemming met den inhoud van de portefeuille, de dossiers bevatten - naast verzoeken om als lid van de Ridderschap te worden geadmitterd - ook zulke om als ambtsjonker te worden toegelaten of om het jachtrecht op de Veluwe te mogen verkrijgen. Ten einde het doel, waarvoor de requesten werden ingediend, voldoende duidelijk te maken, willen wij in groote trekken in herinnering brengen door welke colleges Gelderland werd bestuurd, en wel speciaal op het eind der 17de en in de 18de eeuw, het tijdperk waaruit de requesten dateeren. De namen van deze colleges en van de functionarissen, door welke ze werden gevormd, komen bij herhaling in de requesten en bijlagen voor.
Gelderland was verdeeld in drie kwartieren, nl. het kwartier van de Veluwe (vroeger geheeten het kwartier van Arnhem), het kwartier van Nijmegen en de graafschap Zutphen. Het vierde kwartier, dat tot Gelderland behoorde (kwartier van Roermond of Overkwartier), bevond zich in 1648 grootendeels in handen van den vijand en ging bij den vrede van Munster voor Gelderland verloren.
De opperste macht in het gewest berustte bij de Staten, die in ieder kwartier waren samengesteld uit vertegenwoordigers van de beide "leden": Ridderschap en Steden. Vóór den opstand tegen Spanje had de statenvergadering van de graafschap Zutphen nog een derde in gekend, nl. dat der bannerheeren (de heer en van Bergh, Bronkhorst, Baer en Wisch), die hun macht regelrecht aan den keizer ontleenden ("reichsunmittelbar") en te zamen meer invloed op den gang van zaken konden uitoefenen dan de gezamenlijke Ridderschap. Daar hun gebied gedurende den opstand al spoedig door den vijand werd bezet, werd op 23 Februari 1595 besloten geen bannerheeren meer tot de statenvergaderingen toe te laten. De bannerheer van Bronkhorst werd bij uitzondering nog in 1602 op de vergadering van het kwartier van Zutphen toegelaten, doch in 1629 werd ook dit geweigerd.
Een vergadering der Staten van een der kwartieren was genaamd "kwartierdag", de gecombineerde vergadering van afgevaardigden der drie kwartieren was de "landdag". Gelderland was, in nog mindere mate dan Holland, een eenheid, de kwartieren voerden hun eigen huishouding, de Veluwe en Zutphen onder hun landdrosten, Nijmegen onder den burggraaf.
De landdag werd twee maal 's jaars gehouden, beurtelings in de drie hoofdsteden, en werd beschreven door Stadhouder en Raden, die de beschrijvingsbrieven toezonden aan ieder lid van de Ridderschap en aan de stemhebbende Steden, en werd voorgezeten door den stadhouder of door den oudsten raadsheer van het Hof van Gelderland. Na de opening werden uit ieder kwartier een directeur (voor Nijmegen de burggraaf, voor de Veluwe en Zutphen de landdrosten) en zes gecommitteerden ad causas (drie uit de Ridderschap en drie uit de Steden) ge kozen, die te zamen de landschapstafel vormden waar, onder voorzitterschap van den burggraaf van Nijmegen, zaken van minder belang terstond werden afgedaan. Gewichtige kwesties - wetgeving, oorlog, vrede, aanstelling van hooge functionarissen - werden eerst door de kwartieren afzonderlijk behandeld en vervolgens door den landdag. Deze gang van zaken werd ook gevolgd bij de jaarlijksche behandeling van de Generale Petitie van den Raad van State en den daarbij behoorenden Staat van Oorlog.
De kwartierdagen werden beschreven door de hoofdstad van elk kwartier en gewoonlijk aldaar gehouden. Uit hun midden werden de Gedeputeerde Staten gekozen, welk college uit zes leden bestond (drie uit de Ridderschap en drie uit de Steden). Op de kwartierdagen werden de zaken behandeld, die elk kwartier afzonderlijk betroffen, speciaal ten opzichte van de geldmiddelen, die in ieder kwartier onafhankelijk van de beide andere werden geregeld. De lagere officiere moesten voor Gedeputeerde Staten den eed afleggen.
De regeering van het gewest in den meest uitgebreiden zin ("politie en justitie", politie in den zin van: bestuur) werd van ouds gevoerd door het Hof van Gelderland, onder voorzitterschap van den stadhoude en bestaande uit een kanselier en een aantal raden. In 1675 werd het ambt van kanselier afgeschaft en het aantal raden gebracht op negen gewone en drie buitengewone, die door ieder kwartier werden benoemd uit Ridderschap en Steden (resp. drie en een uit ieder kwartier).
Ten einde als lid van de Ridderschap op een kwartier- of landdag verschreven te kunnen worden, moest aan bepaalde voorwaarden worden voldaan, die in elk kwartier verschillend waren. Daar alle onderhavige zes requesten betrekking hebben op het kwartier van de Veluwe (er zijn weliswaar in de portefeuille diverse stukken die het kwartier van Nijmegen betreffen, doch deze dienden uitsluitend als bijlagen), zullen wij ons verder slechts bezighouden met de toestanden in dit kwartier en allereerst in het kort resumeeren hoe de verdeeling ervan in de 17de en 18de eeuw was doorgevoerd.
Het kwartier bevatte vijf steden (Arnhem, Harderwijk, Wageningen, Hattem en Elburg), twee groote ambten (het landdrostambt van Veluwe en het richterambt van Veluwezoom), vier kleine ambten (Oldenbroek, Nieuwbroek, Hoevelaken, Scherpenzeel), twee hooge heerlijkheden (Rozendaal en Doorwerth), en twee dagelijksche heerlijkheden (Hoevelaken en Scherpenzeel). De regeering van de steden bestond uit de magistraat, die alle zaken van justitie en politie behandelde, die de stad betroffen. Te Arnhem bestond de magistraat uit twaalf burgemeesters, die tevens schepenen en raden waren, met aan het hoofd den richter van Arnhem.
Het landdrostambt van Veluwe en het richterambt van Veluwezoom waren verdeeld in resp. tien (na 1748 negen) en drie schoutambten, waartoe een aantal dorpen (kerspelen) en buurtschappen behoorde. Ede was het voornaamste schoutambt van het landdrostambt. Het richte ambt bevatte drie schoutambten nl. Brummen, Rheden en Renkum, vóór 1573 hadden ook Velp en Oosterbeek een afzonderlijk schoutambt gevor doch waren in dat jaar resp. bij Rheden en Renkum ingedeeld. Tot het schoutambt Rheden behoorden sinddien de dorpen Rheden, Velp, Ellekom Spankeren en eenige buurtschappen, zijn grenzen waren ongeveer die van de tegenwoordige gemeente Rheden. De schout, aangesteld door de landdagregeering, was van ouds de voornaamste functionaris in het schoutambt doch had sedert het begin der 16de eeuw vele van zijn bevoegdheden zien overgaan in handen van de ambtsjonkers, de in het ambt woonacht: leden van de Ridderschap. De ambtsjonkers vergaderden op onbepaalde tijden onder voorzitterschap van den oudste onder hen. In het ambt Rheden strekten hun bemoeiingen zich in de 18de eeuw uit tot de volgende afdeelingen van bestuur: Geldzaken. Omslaan en innen der kwartierlijke middelen (o.a. de verkonding, bestaande uit den 16den penning van de zuivere opbrengst der landerijen en den 9den penning van de waarde dar huizen) en het vaststellen der ambslasten en -inkomsten. Kerkelijke aangelegenheden. Beroepen van predikanten, onderhoud van kerken en toezicht op het beheer daarvan, aanstellen van kosterschoolmeesters. Politie. Aanstellen van den ambtsdienaar (één voor het geheele ambt onze tegenwoordige agent van politie), den scheuter (belast met het opsluiten van onbeheerd losloopend vee), den armenjager en den boschwachter. Diverse bemoeiingen. Aanstellen van een turfmeter, het treffen van voorzieningen op medisch gebied (bijv. aanstellen van een ambtsvroedvrouw) en van maatregelen tot beperking van besmettelijke ziekten, de zorg voor brandweer, wegen en bruggen, het plaatsen van grenspalen, aanstellen van zandraden die, te zamen met den door den kwartierdag benoemden zandgraaf, maatregelen moesten nemen tot beteugeling van zandverstuivingen.
Wij komen thans tot het laatste belangrijke onderdeel der ambtsjonkerlijke bemoeiingen, nl. die ten opzichte van de rechtspleging. De ambten bezaten hun eigen gerichtsbanken voor crimineele en civiele rechtspraak, die verschillend van samenstelling waren, soms waren het schepenbanken, soms waren zij samengesteld uit ridders en geërfden, of uit ridders alleen, onder voorzitterschap van een functionaris (ambtman, richter of drost), die de bank van wegen den landsheer span de. In het richterambt van Veluwezoom geschiedde dit door den richter van Arnhem en Veluwezoom en bestond de bank uit ambtsjonkers en uit afgevaardigden van de steden.
Het hoog adellijk landgericht van de Veluwe bestond eveneens uit ambtsjonkers en afgevaardigden van de steden, onder voorzitterschap van den landdrost van Veluwe. Het maakte Jaarlijks één rondreis door het geheele rechtsgebied en hield allereerst zitting te Ede, waar ongeveer acht à tien dagen verbleven werd.
In de tien (na 1748 negen) banken van de Veluwe en de drie banken van Veluwezoom werden de ambtsjonkers resp. door den landdrost van Veluwe en den richter van Veluwezoom beroepen, krachtens besluit van de Ridderschap van 19 April 1731, waarbij was bepaald dat de twee jongste of laatst toegelaten jonkers in elk ambt gehouden zouden zijn om de gerechtszittingen in alle dertien (na 1748 twaalf) gerechten van de Veluwe bij te wonen.
Voor de behandeling van zaken, die de dijken betroffen, bestonden speciaal in Over- en Nederbetuwe dijkgerechten, bestaande uit dijkgraaf uit dijkgraaf en heemraden.
Bij kwartierreces van Veluwe van 3 October 1581 werd het jachtrecht op de Veluwe uitsluitend aan den adel voorbehouden. Bij regeerings-reglement van 1675 werd een jachtgerecht voor de Veluwe ingesteld, dat alle geschillen betreffende de jacht zou berechten en waartoe gegadigden ter verkrijging van dit recht zich zouden moeten wenden (zie dossier III).
In de stukken is enkele malen sprake van het "apellationsgericht dit was een hof van appèl, ("klaringe"), dat oorspronkelijk in elk kwartier was ingesteld; zoo werden de klaringen van de Overbetuwe gehouden op den Praest, tegenover Arnhem, die van de Veluwe op Engelanderholt, ten noorden van Arnhem, en later binnen de stad. Bij regeeringsreglement van 1675 werden de klaarbanken opgeheven en werd een algemeen appèl ingesteld op het Hof van Gelderland.
Ten slotte willen wij in het kort de voorwaarden vermelden waaraan moest worden voldaan om als lid van de Ridderschap verschreven of als ambtsjonker toegelaten te kunnen worden. Het laatste ging meestal aan het eerste vooraf en hoewel de ambtsjonkers uit hoofde van hun functie niet noodzakelijk tevens lid van de Ridderschap waren, zoo waren toch velen van hen gelijktijdig lid van dit colle Ieder kwartier had op dit gebied zijn eigen bepalingen, vervat in een reglement. Voor het kwartier van de Veluwe bestond een zoodanig stuk uit 1619, dat in latere jaren steeds geamendeerd, ten slotte bij resolutie van den kwartierdag van 3 September 1675 door een nieuw reglement werd vervangen, dat op zijn beurt nog eenige malen werd gewijzigd. Wij besluiten thans dit overzicht met het citeeren van dit reglement van 1675 en van eenige der belangrijkst wijzigingen:
Reglement op de verschrijving van de Ridderschap van Veluwe in des Quartiers Vergadering van 3 September 1675. Door den Stadhouder geapprobeerd 22 Januari 1677. Eerstelijk sullen diegeene soo pretendeeren en versoeken verschreeven te worden, moeten zijn van de waere Christel. Gereformeerde Religie, en daervan professie doen, hebbende den ouderdom van 22 jaeren. Sullen in geenen eedt van eenige uytheemsche Heeren, Princen of Staeten moogen zijn. En sullen sigh aengeeven aen Extraordinaris ende ordinaris Heeren Gedeputeerden op het verhoor van den Ontfanger Generael groote Rekeninge vergaedert. Ende aldaer met behoorlijk bewijs doen blijken en bewijsen dat sij gesprooten zijn uyt oude Adelijke stam ende afkomste, ende dat haere voorouders alhier, of elders daer de Ridderschap een staat in de Regeringe maekt, voor de jaere 1500 als Riddermatigh op Lants en Quartiers Vergaederinge zijn verschreeven geweest. Ende die sigh alsoo gequalificeert hebben, sullen moeten geërft zijn, en in eygendom besitten 25 morgen lants ofte meer in een Ampt geleegen bijeen ofte bij eenen Pachter konnen gebruykt worden, die waerdigh 12000 Daelders. (% In 1711 werd bepaald dat het goed vrij en onbezwaard moest zijn en niet mocht worden bezwaard of vervreemd zonder toestemming van de Ridderschap. Het nader reglement van 1721 bevat bepalingen over de estimatie van het goed. %) Uytheemsche persoonen gequalificeert als booven, uyt andere Provintien off Quartieren koomende, en alhier aen Adelijke Persoonen koomende te trouwen, sullen onder de Ridderschap deeses Quartiers meede verschreeven en geadmitteert konnen worden, mits dat sij uytbrengen dat de Riddermaetigen deeses Quartiers in de Plaetsen en Quartieren daer sij van daen koomen, op soodaenige conditien en qualificatien, als men hier doet, meede sullen verschreeven, en onder de Ridderschap geadmitteert, aengenomen werden; dogh sullen geen charges moogen pretenderen of bedienen ten waere sij ses jaeren fixum domicilium hadden gehouden in 't Quartier. (% In 1711 werd tevens bepaald dat deze personen hun afstamming moesten bewijzen van een familie, die vóór het jaar 1500 als riddermatig werd beschouwd. %) Sullen ook geene persoonen tot Ampts Jonckeren in de Ampten verschreeven ofte aengenoomen moogen worden, als die tot mondige jaeren (% In 1711 behaald op 20 jaren en in 1732 aangevuld met de woorden "die professie doen van de waere Christelijke Gereformeerde Religie." %) gekoomen zijn, die hier in 't Quartier fixum domicilium (% Bij resolutie van 5 Februari 1701 werd bepaald dat: "ymant tot Ampts Joncker geadmittert zijnde, fixum domicilium binnen dit Quartier altoos sal moeten blijven houden, dat is niet alleen vuur en ligt in een gehuurde caemer te laeten opgaen, maer effective den meesten tijt van 't jaer in 't selve te woonen, bij poene van andersints zijne comparitie als Ampts Joncker te hebben verwerkt." %) houden, ende sullen sigh dezelve aen de Ampts Jonckeren van het Ampt, daer sij geërft en gegoet zijn, aengeven en betoonen haere qualificatien in den bloede en goede als hier booven, en sullen de stucken als dan in handen van den officier (% De richter van Arnhem en Veluwezoom. %) gegeeven worden, om ter naester Vergaederinge van 't Quartier aen de alinge Ridderschap rapport doen, en de stucken aen deselve overleeveren. En sullen alle Riddermaetigen ende Jonckeren, nu in verschrijvinge zijnde, en naemaels daer inne koomende bij Adelijke eere en trouwe in plaetse van Eede sigh onderlingh belooven, gelijk sij doen mits deesen, boovenstaende ordre in alle haere pointen en deelen te observeeren. Ook het regt en interesse van de Ridderschap voor te staen en mainteneeren teegens alle en een ijder die hier teegens souden willen doen. En sal sijn Hoogheyt als onzen genaedigen Heer Erf Stadhouder versogt en gebeeden worden, deese onse goede intentie en Reglement te willen approbeeren en maintineeren.
Aldus gedaen bij de Heeren van de Ridderschap den 3 September 1675
's-Gravenhage, Juni 1949.
Met bijlagen 5 - 8.
Niet ingewilligd.
Een niet geheel compleet afschrift van nr. 9, van andere hand.
Hierop een aanteekening van andere hand: Pampiren die van Uttreght sijn gecoomen, om ons te bedinen tot de verschrijvinge van de Ridderschap.
De tekst van dit geschrift ie gepubliceerd door J. Anspach in de Geldersche Volks-almanak, 41ste jaargang (1875), pag. 8 e.v. onder den titel: Het familieverhaal der Panthaleons.
Een niet geheel compleet afschrift van nr. 9, van dezelfde hand als nr. 5.
Met bijlagen 12 - 69.
Niet ingewilligd.
Ludovicus ab Arrel was predikant te Bennekom van 1679 tot zijn overlijden in 1701.
17de eeuwsche gewaarmerkte afschriften uit een Register van Sententiën, destijds berustende in de Kanselarij van Gelderland
Het origineele charter was oorspronkelijk bestemd om als transfix aan den verbondsbrief van 1436 te worden gehecht.
De tekst is gepubliceerd in: Nyhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, deel IV, pag. 178.
Met als bijlage kwartierstaat van Lubbert van Eck van zestien kwartieren
Johan Torck (geh. m. Ermgard van Wijlich van Kervendonck), Johanna Torck (geh. m. Andries van Golstein) en Lubbert Torck (geh. m. Hendrina en vervolgens met Jacoba van Arnhem) waren kinderen uit het eerste huwelijk van Josina van Sallandt (met Lubbert Torck, overl. 28 Juli 1586).
Blijkens het request zelve (nr. 11) werd bedoeld te bewijzen dat Diederik van Eck op dezen landdag tegenwoordig was.
Zie nr. 86 en afschrift nr. I.
Zie afschrift nr. II.
Zie afschrift nr. III.
Zie afschrift nr. IV.
Zie afschrift nr. V.
Zie afschrift nr. VI.
Zie afschrift nr. VII.
Zie afschrift nr. VIII.
Zie afschrift nr. IX.
Zie afschrift nr. X.
Zie afschrift nr. XI.
Zie afschrift nr. XII.
Zie afschrift nr. XIII.
Zie afschrift nr. XIV.
Zie afschrift nr. XV.
Zie afschrift nr. XVI.
Zie afschrift nr. XVII.
Zie afschrift nr. XVIII.
Zie afschrift nr. XIX.
Met bijlagen 71 - 75.
Ingewilligd.
Zie afschrift nr. XX.
Zie afschrift nr. XXI.
Zie afschrift nr. XXII.
Ingewilligd.
Zie nr. 88 en afschrift nr. XXIII.
Met bijlagen 86 - 88.
Niet ingewilligd.
Zie nr. 29 en afschrift nr. I.
Ingewilligd.
Zie nr. 74 en afschrift nr. XXIII.
Met bijlagen 90 - 91.
Met bijlagen 104 - 109.
Vermoedelijk Hendrik van Eck, zoon van Gerrit en van Adriana van Ommeren, ritmeester bij het hulpkorps van den ridder Norris, gesneuveld 1 September 1581 tegen den Spaanschen bevelhebber Verdugo in het gevecht bij Nordhorn.
Met quitantie voor de ontvangst van den eersten termijn van de koopsom, groot 300 gulden.
Bevat nog slechts enkele ingeteekende wapenschilden.
Henrick van Eck was een zoon van Johan en van Alijda van Eck.
Zie ook no. 1.
Zie ook no. 1.
Gedrukt.
Gedrukt.
Zie ook no. 67.
Zie ook no. 65.
Zie ook no. 1.
"Pieracker" is Vieracker. Brief dateert waarschijnlijk uit 1813
Erfgenamen zijn o.a. de kinderen uit het eerste huwelijk van Pieter Arriëns met Anna Geertruida Tack.