Back to search results

2.19.118 Inventaris van het archief van de Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen, (1964) 1966-1982

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.19.118
Inventaris van het archief van de Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen, (1964) 1966-1982

Auteur

ARCON Archief Consultants

Versie

10-06-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1992 (c)

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen (STINA)
Stichting Bevordering Investeringen Ned. Antillen

Periodisering

archiefvorming: 1966-1982
oudste stuk - jongste stuk: 1964-1982

Archiefbloknummer

K23140

Omvang

; 207 inventarisnummer(s) 4,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen (STINA ), , 1966-1982

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief, dat de jaren (1964) 1966-1982 bestrijkt, bevat ondermeer stukken betreffende de eigen organisatie (samenstelling bestuur en directie, financieel beheer, procedures, samenwerking met andere organisaties), documenten aangaande beleidsontwikkeling, publiciteit en voorlichting en adviezen over afzonderlijke projecten onder andere op het gebied van ambachtelijke (winkel)bedrijven, financiële instellingen, de bouw- en chemische industrie, scheepsbouw, de verpakkings-, voeding- en genotmiddelenindustrie, landbouw en visserij, toerisme en recreatieve voorzieningen en verkeer en vervoer.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Oprichting en doelstelling
De oprichting van de Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen (hierna kortweg STINA) was een initiatief van de Nederlandse sectie van de Industriële Adviesraad voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Deze raad, ingesteld door verschillende industriële belangenorganisaties in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen stelde zich tot taak de industriële opbouw in Suriname en de Nederlandse Antillen te bevorderen. ( De industriële belangenorganisaties waren: de Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden, Vereniging Surinaams Bedrijfsleven, Curaçaose Vereniging voor Handel en Nijverheid en de Arubaanse Vereniging voor Handel en Industrie. Instelling van de Industriële Adviesraad vond plaats op 20 juni 1962. ) De gedachte vatte post tijdens de uitzending van industriële missies naar Suriname (1959) en de Nederlandse Antillen (1961). In hun bevindingen waren beide missies van oordeel dat de industriële banden tussen de drie delen van het Koninkrijk moesten worden versterkt en bestendigd. Maatregelen die de raad op het oog had, waren:
  1. garanties tegen niet-commerciële risico's bij investeringen in de overzeese rijksdelen;
  2. beperking van commerciële risico's door middel van participatie in risicodragend kapitaal bij investeringen;
  3. beperking van commerciële risico's door middel van andere (b.v. fiscale) maatregelen van de Nederlandse overheid;
  4. uitbreiding van faciliteiten van de Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse overheid.
In 1965 werd op initiatief van de voorzitter van de Industriële Adviesraad, W. Bruynzeel, de Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname (SBIS) en de N.V. Nederlandse Participatie Maatschappij voor Suriname opgericht. Naar aanleiding hiervan werden vergelijkbare initiatieven ontplooid voor de Nederlandse Antillen.
Op 21 juni 1966 werd de STINA formeel opgericht. Het bestuur bestond uit leden van de Nederlandse sectie van de Industriële Adviesraad. In het stichtingsbestuur werden geen vertegenwoordigers van de Antilliaanse regering of van de eilandsbesturen opgenomen. Wel onderhield de stichting nauwe contacten met het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland. De stichting had tot doel in nauwe samenwerking met daarvoor in aanmerking komende Antilliaanse instanties bij te dragen aan de economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen door middel van het bevorderen van de vestiging van nieuwe en de uitbreiding van bestaande bedrijven op de Nederlandse Antillen, waarbij er naar gestreefd werd de belangen van de Nederlandse Antillen tot hun recht te doen komen, onder meer door deelnemingen van Antilliaanse ingezetenen te bevorderen. ( Artikel 2. lid I van de statuten, inv.nr. 8. )
Het doel moest worden bereikt door middel van:
  1. acquisitie, voorlichting en het leggen van contacten met daarvoor in aanmerking komende ondernemingen;
  2. medewerking aan de voorziening in de behoefte aan risicodragend kapitaal van nieuwe en bestaande bedrijven op de Nederlandse Antillen;
  3. het laten verrichten van technologische en economische research alsmede marktonderzoek voor algemene doeleinden en voor specifieke projecten;
  4. het onderhouden van contacten met instanties op de Nederlandse Antillen en in Nederland, die werkzaam zijn op het terrein van de economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen.
De middelen die de STINA ter beschikking stonden om haar activiteiten te kunnen ontplooien werden ondergebracht in een afzonderlijke participatiemaatschappij. Een dergelijke werkwijze bood aanzienlijke voordelen. Het apparaat van de STINA bleef in omvang beperkt en de financiering van projecten werd begeleid door financieel deskundigen. Na voorbereidende besprekingen met de Nationale Investeringsbank NV in Den Haag werd op 17 augustus 1966 de Nederlandse Participatie Maatschappij voor de Nederlandse Antillen N.V. (hierna kortweg NPMNA) opgericht, als dochteronderneming van de Nationale Investeringsbank N.V., die tevens de directie voerde.
De NPMNA kreeg tot taak deel te nemen in risicodragend kapitaal van bedrijven, gevestigd in de Nederlandse Antillen en financieringsmiddelen te verstrekken aan in de Nederlandse Antillen gevestigde en/of te vestigen bedrijven, zoals: het verlenen van kredieten, het verstrekken van geldleningen en het stellen van borgtochten. Voor dit doel werden door de Nederlandse overheid gelden beschikbaar gesteld dan wel garanties verstrekt. ( De door de NPMNA verleende financiële steun werd door haar gedeclareerd bij het Rijk ten laste van hoofdstuk IV van de rijksbegroting: Kabinet voor (Surinaamse en) Nederlands-Antilliaanse Zaken. ) De directie van de NPMNA werd bijgestaan door een Raad van Overleg, die bestond uit het voltallige bestuur van de STINA.
Bestuur en werkwijze
Het stichtingsbestuur, bestaande uit tenminste drie en ten hoogste zeven leden, werd benoemd door de Minister belast met de coördinatie van aangelegenheden betreffende Suriname en de Nederlandse Antillen. In overleg met de minister van Financiën werd een accountant aangesteld voor de controle van de boekhouding van de stichting. De begroting werd jaarlijks aan beide ministers ter goedkeuring voorgelegd, evenals de rekening en verantwoording. De dagelijkse leiding berustte bij een directeur, die benoemd werd door het bestuur.
Bij de uitoefening van haar taken was de STINA gehouden aan richtlijnen, die door de Nederlandse regering, na overleg met het stichtingsbestuur, werden vastgesteld. ( Artikel 3 van de statuten, inv.nr. 8. Zie tevens inv.nr. 15. ) De totstandkoming van deze richtlijnen verliep niet probleemloos. De voorlopige richtlijnen waarmee de STINA in 1966 begon werden als belemmerend ervaren. Met name de verhouding tot het Ministerie van Financiën verliep uiterst stroef. Voornaamste punt van kritiek van de STINA ten aanzien van de voorlopige richtlijnen was dat de zelfstandige beoordelingsbevoegdheid van de STINA en de NPMNA door het Ministerie van Financiën niet werd aanvaard; de projecten waarvoor medefinanciering werd gevraagd werden opnieuw en tot in detail aan een onderzoek onderworpen. ( Zie notulen van 28 november 1967, inv.nr. 3: "Finco [Directie Financieringen en Coördinatie Oorlogsschade van het Ministerie van Financiën] heeft steeds 't laatste woord en kan zich beslist niet in een wat eerder stadium van behandeling van een voorliggend verzoek volledig of althans voor b.v. 90% committeren". ) Overleg met genoemd ministerie bracht geen oplossing. De kwestie werd pas in het begin van 1969 opgelost. De richtlijnen die toen werden vastgesteld boden voldoende armslag: "( ... ) voor het voeren van een beleid dat - afgestemd op de inzichten der Regering met betrekking tot de bevordering van de economische ontwikkeling in de ontwikkelingslanden - zal kunnen leiden tot een wezenlijke bijdrage in de werkgelegenheid en de verbreding van de economische basis van de Nederlandse Antillen". ( Jaarverslag STINA 1968, p. 1, inv.nr. 5. )
In de richtlijnen werd een aantal belangrijke punten vastgelegd die bepalend waren voor de werkwijze en de strategie van de STINA:
  • medewerking werd verleend aan vestiging c.q. uitbreiding in de Nederlandse Antillen van Nederlandse en/of buitenlandse ondernemingen;
  • medewerking werd bij voorkeur verleend aan de oprichting c.q. uitbreiding van kleine en middelgrote ondernemingen en wel indien voldoende uitzicht bestond op een rendabele exploitatie binnen een redelijke termijn;
  • verlening van geldelijke bijstand droeg zoveel mogelijk een tijdelijk karakter;
  • toekenning van leningen en andere financieringsmiddelen werd verleend aan projecten die op een commercieel verantwoorde grondslag waren ondernomen en die bijdroegen tot de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen.
Behandeling van de voorgelegde projectaanvragen tot medefinanciering voor een te vestigen bedrijf of voor uitbreiding van een bestaande onderneming in de Nederlandse Antillen verliep volgens een vastgestelde standaardprocedure. De eerste oriënterende besprekingen werden door de directeur gevoerd. In sommige gevallen duurde het lang alvorens alle benodigde gegevens voor een aanvraag beschikbaar waren. Soms werd een aanvrager doorverwezen naar andere instellingen. Wanneer de directeur de aanvraag voldoende onderbouwd achtte en de aanvraag binnen de doelstellingen van de stichting paste, werd de projectaanvraag geplaatst op de agenda van de bestuursvergadering. Bij positieve beoordeling vond overleg plaats met het Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken en het Ministerie van Financiën.
Na instemming van het bestuur werd de projectaanvraag, met een advies en een verzoek tot verdere afhandeling, doorgestuurd naar de NPMNA en werd de Gevolmachtigd Minister voor de Nederlandse Antillen in Nederland op de hoogte gesteld. De directie van de NPMNA beoordeelde de projectaanvraag op financieel-technische, commerciële en organisatorische aspecten. Hierbij werd nauw overleg gevoerd met de aanvrager. De bevindingen van de directie werden vastgelegd in een financieringsvoorstel, dat besproken werd in een gecombineerde vergadering met de Raad van Overleg. Beslissingen over het financieringsvoorstel werden genomen op basis van unanimiteit waarbij beide partijen, directie en Raad van Overleg, elk één stem hadden. Na overleg met de overheid werden de benodigde financieringsmiddelen uit de rijksbegroting beschikbaar gesteld. De NPMNA bepaalde tenslotte de voorwaarden waaronder de gevraagde financiering voor het beoogde project geschiedde. In het algemeen bedroeg de medefinanciering niet meer dan 50% van het totaal te investeren bedrag. In de bijlage is de procedure schematisch in beeld gebracht.
Activiteiten
Bij de oprichting van de stichting waren de verwachtingen niet hooggespannen. "Het bestuur houdt er rekening mede, dat gezien de speciale problemen van het betrokken deel van het Koninkrijk, bevordering van investeringen niet veel hoop geeft op een spectaculaire ontwikkeling op korte termijn". ( Jaarverslag STINA 1966, p. 1. inv.nr. 5. ) In de eerste periode werd geen actieve acquisitie gevoerd. Dat was een voorzichtige benadering maar zeker ook een realistische. De economische perspectieven op de Antillen waren verre van gunstig, terwijl de Nederlandse Antillen bovendien sterk afhankelijk waren van de internationale economische ontwikkelingen.
De stichtingsactiviteiten waren in hoofdzaak bedoeld voor kleine en middelgrote bedrijven. De activiteiten varieerden van de behandeling van verzoeken om algemene inlichtingen, verzoeken tot bijdragen in de kosten van in te stellen technologische onderzoeken en de behandeling van aanvragen voor het verkrijgen van financieringsfaciliteiten voor industriële projecten in nagenoeg alle economische sectoren. Een uitvoerige opsomming van projecten valt buiten het bestek van deze inleiding. Hier kan worden volstaan met een verwijzing naar de STINA-jaarverslagen waarin de projecten en algemene onderzoeken worden genoemd en toegelicht.
De jaren 1967 en 1968 werden nog als aanloopjaren beschouwd en hoewel de belangstelling van het Nederlandse bedrijfsleven beneden verwachting bleef constateerde het bestuur dat de stichting het in elk geval niet slechter deed dan andere overheidsprojecten op dit gebied. ( Jaarverslag STINA 1967, p. 1, inv.nr. 5. ) Ter bevordering van de vestiging van bedrijven in de Antillen startte de STINA in 1969 met een voorlichtingsbulletin Antillen Nu, gericht op acquisitie en publiciteit. Tevens werden voorbereidingen getroffen tot het samenstellen en uitgeven van een investeringsgids voor de Nederlandse Antillen. In 1972 werd het voorlichtingsbulletin Antillen Nu omgezet in een Engelstalige versie Business News from the Netherlands Antilles en werd gericht geadverteerd in de Holland Herald.
Ook de jaren erna constateerde de STINA weinig vooruitgang in de Nederlands-Antilliaanse economie. De economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen bleef een zorgelijke zaak. Ondanks alle inspanning om industrie en toerisme te bevorderen leverden de resultaten een te geringe bijdrage aan de werkgelegenheid en bleven investeringen ver achter. Onder deze omstandigheden trachtte de STINA in het bijzonder de ontwikkeling van lokale initiatieven te stimuleren. De STINA werkte onder andere mee aan het instellen van onderzoekingen naar de mogelijkheden tot de vervaardiging van fijn keramiek uit lokale grondstoffen, de teelt van champignons en het raffineren van zout voor huishoudelijke doeleinden. Toch bleven de effecten van de stichtingsactiviteiten beperkt. Vergeleken met de belangrijkste peilers van de Antilliaanse economie, de olieactiviteiten en het toerisme, had andere industriële bedrijvigheid weinig betekenis:
"In de sector kleine en middelgrote bedrijven hebben zich wel enkele uitbreidingen c.q. vestigingen voorgedaan, doch voor het overige heeft de stichting met betrekking tot deze categorie niet veel meer kunnen doen dan het verder stimuleren van de belangstelling voor de Antillen door het verbreden van de informatie over dit gebied en het financieel bevorderen van de voor de beoogde projecten noodzakelijke economisch-technologische onderzoeken". ( Jaarverslag STINA 1971, p.1, inv.nr. 5. ) Problemen van de Antilliaanse economie, waardoor de belangstelling van het buitenlandse bedrijfsleven voor vestiging in de Nederlandse Antillen achter bleef bij de verwachtingen, werden veroorzaakt door een complex van factoren. Een aantal factoren werd bepaald door de natuurlijke beperktheid van de Antillen. Het kleinschalige karakter van de economie, nog versterkt door een zekere eilandelijke rivaliteit, beperkte de afzetmogelijkheden van industriële producten op de binnenlandse markt. Ook het ontbreken van natuurlijke grondstoffen vormde een belemmering voor economische bedrijvigheid. Andere factoren hadden een politieke en maatschappelijke achtergrond. In 1978 kwam de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking met haar rapport Advies Nederlandse Antillen (rapport 59) over het door Nederland in de toekomst te voeren hulpbeleid. ( De Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking, voorheen de Nationale Raad van Advies inzake Hulpverlening aan Minder-Ontwikkelde Landen heeft tot taak de minister voor Ontwikkelingssamenwerking te adviseren. ) De conclusies van de Nationale Adviesraad waren duidelijk: de omvangrijke Nederlandse hulpverlening had de problemen voor de Antillen niet opgelost maar versluierd en werkte mede in de hand dat de economische mogelijkheden, hoe beperkt ook, niet werden benut. ( Advies Nederlandse Antillen, nr. 59, rapport van de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking (1978), p. 39 e.v. ) Nederlandse hulp leidde tot een relatief hoog loon- en prijsniveau, waardoor de concurrentiepositie aanzienlijk verzwakte met als gevolg toenemende werkloosheid. De arbeidsonlusten in 1969 op Curaçao, deels te wijten aan de toenemende structurele werkloosheid, hadden een negatieve invloed op de economische ontwikkeling. ( Jaarverslag STINA 1969, p. 1: "( ... ) De economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen ondervond een ernstige terugslag tengevolge van de gebeurtenissen op Curaçao in mei 1969. Ofschoon de directe schade wordt geraamd op NA-fl. 25 à 30 miljoen, is de nationaal economische schade aanzienlijk hoger." Zie inv.nr. 5. ) Buitenlandse investeerders namen een afwachtende houding aan.
Niet op de laatste plaats vormden ook de politieke, de bestuurlijke en de staatkundige verhoudingen een belemmering voor een economische ontwikkeling.
De geringe vooruitgang van de Nederlands-Antilliaanse economie had tevens consequenties voor het STINA-beleid. Minder dan voorheen werd bij het beoordelen van voorgelegde projecten het rentabiliteitsbeginsel voorop gesteld. In vele gevallen kwam dat neer op het geven van aanmoedigingssubsidies. Tevens kreeg een drietal aspecten bijzondere aandacht: het terugdringen van de werkeloosheid; het afremmen van de stijgende loon- en prijsvorming en de staatkundige positie van de Nederlandse Antillen. ( Jaarverslag STINA 1971, p. 4, inv.nr. 5. )
In 1974 pleitte de STINA voor een integraal sociaal-economisch ontwikkelingsplan. Een aanzet tot een dergelijk plan werd in 1979 gepresenteerd door een van regeringswege ingestelde Gemengde Commissie van Deskundigen.
In 1975 werd in opdracht van de STINA door het Centraal Instituut voor Industriële ontwikkeling (CIVI) onderzoek verricht naar een door de Verenigde Staten geïntroduceerd algemeen systeem van preferenties (GSP=Generalized System of Preferences) voor een aantal eindproducten, halffabricaten vervaardigd in ontwikkelingslanden bij invoer in de ontwikkelde landen, zonder dat daarbij een voorkeursbehandeling zou worden bedongen. Soortgelijke initiatieven werden ontplooid door de EEG in het kader van het associatieverdrag, al boden de daarop aangebrachte beperkingen voor de Antillen weinig soelaas.
Liquidatie
De liquidatie van de STINA was voor een belangrijk deel een gevolg van veranderende opvattingen in Nederland ten aanzien van de ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen in de tweede helft van de jaren '70. Twee factoren lagen hieraan ten grondslag. In de eerste plaats de politieke aspecten met betrekking tot de toekomstige verhoudingen tussen de eilanden onderling en hun relatie tot Nederland. Op de tweede plaats de sociaal-economische samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. In beide gevallen speelde op de achtergrond de gedachte aan de toekomstige onafhankelijkheid van de Nederlandse Antillen een grote rol. Reeds in 1972 had de STINA de staatkundige status van de Antillen als geheel en de bestuurlijke verhoudingen tussen de eilanden onderling aangewezen als belemmering voor economische ontwikkeling. ( Jaarverslag STINA 1972, p. , inv.nr. 5. ) Als uitvloeisel van in 1977 in Den Haag gevoerde besprekingen werd van de zijde van de Koninkrijksregering een werkgroep ingesteld om mogelijke relaties tussen de Nederlandse Antillen, de eilanden van de Nederlandse Antillen en Nederland te inventariseren en te onderzoeken en advies uit te brengen van advies over de toekomstige staatkundige structuur. ( De koninkrijkswerkgroep werd ingesteld bij Koninklijk Besluit van 2 december 1978, nr. 75 (Stcrt. 1978/248) onder voorzitterschap van mr. B.W. Biesheuvel. ) In zijn rapport Naar nieuwe vormen van samenwerking adviseerde de werkgroep ten aanzien van het investerings- en vestigingsbeleid een gemeenschappelijke faciliteitenregeling tussen de eilanden onderling, met daaraan gekoppeld een gemeenschappelijk spreidingsbeleid ten behoeve van de economisch zwakkere eilanden. ( Naar nieuwe vormen van samenwerking, rapport van de koninkrijkswerkgroep, Den Haag 1980, p. 63 e.v. ) De STINA reageerde positief op de aanbevelingen van de werkgroep. ( Jaarverslag STINA 1980, p. 18, inv.nr. 5. ) In 1976 werd een Gemengde Commissie van Deskundigen ingesteld. ( Ingesteld bij Koninklijk Besluit van 26 november 1976. ) Deze commissie was belast met het opstellen van een integraal raamwerk voor de [economische] ontwikkeling op lange termijn van de Nederlandse Antillen. In de nota van toelichting bij het instellingsbesluit werden drie doelstellingen onderscheiden: vergroting van de economische weerbaarheid, uitbreiding van de permanente werkgelegenheid en verbetering van de levensomstandigheden. Het idee van een integrale aanpak was niet nieuw. In 1974 betoonde de STINA zich een groot voorstander van een geïntegreerd sociaal-economisch ontwikkelingsplan: ( Jaarverslag STINA 1974, p. 7, inv.nr. 5. )
"( ... ) Slechts op basis van een geïntegreerd sociaal-economisch ontwikkelingsplan voor de gehele Nederlandse Antillen, zal het mogelijk zijn de coördinatie en samenwerking tussen de onderscheiden eilanden te bevorderen teneinde de voorwaarden te scheppen voor een aanvaardbaar leef- en werkklimaat voor de bevolking van de Nederlandse Antillen."
Het rapport van de Commissie van Deskundigen, ( Aanzet tot een integraal beleidskader voor de Nederlandse Antillen in de jaren tachtig, rapport van de Gemengde Commissie van Deskundigen uitgebracht aan de regeringen van de Nederlandse Antillen en Nederland over de economische, financiële, sociale en culturele ontwikkelingen in de Nederlandse Antillen op lange termijn (Den Haag 1979). ) dat in 1979 verscheen, werd uitgangspunt van besprekingen tussen Nederlandse en de Nederlandse Antilliaanse regeringen ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingssamenwerking en maakte de weg vrij voor een drastische beleidsombuiging: de eigen inspanning van de Antillen werd bepalend voor de mate waarin door Nederland financiële hulp werd geboden. Hierop aansluitend liet Van der Stee, minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, de Tweede Kamer weten dat de tijd rijp was om de verantwoordelijkheid voor het bepalen van de verdere ontwikkeling te verleggen naar de Antillen. ( Evaluatienota ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen, nota van de minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken (1980). ) De beleidsuitgangspunten, die de minister in zijn nota uiteenzette, hadden ingrijpende gevolgen voor de wijze waarop de ontwikkelingssamenwerking tot dusver verliep en in de toekomst zou verlopen. Het zwaartepunt van het ontwikkelingsbeleid kwam te liggen bij degene die daarvoor primair verantwoordelijk was; in dit geval de Nederlandse Antillen of een van de eilandgebieden van de Antillen. ( Evaluatienota ontwikkelingshulp aan de Nederlandse Antillen, nota van de minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken (1980), p. 9. ) Dat betekende in de praktijk dat de initiatieven tot bevordering van investeringen afhingen van de eigen inspanning van de Nederlandse Antilliaanse regering. ( Jaarverslag STINA 1981, p. 4, inv.nr. 5. ) Om dit te realiseren waren op korte termijn de volgende acties voorzien: het opzetten van kleine planningseenheden en het oprichten van één of meer ontwikkelingsbanken op de Antillen. Tegen deze achtergrond lag een geleidelijke afbouw van de activiteiten van de STINA en de Participatiemaatschappij voor de hand. Bij opheffing van de STINA kwam een schakel in de ontwikkeling van het bedrijfsleven in de Nederlandse Antillen te vervallen. In overleg met de betrokken overheidsinstanties in Nederland en het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland werden voorstellen uitgewerkt, die voorzagen in een overgangsfase na opheffing van de STINA. ( Nota betreffende voorstellen naar aanleiding van de opheffing van de STINA, inv.nr. 11. ) In zijn vergadering van 11 november 1981 besloot het voltallige bestuur tot opheffing van de STINA per 1 april 1982. Op 30 maart 1982 en 29 april 1982 stemden de betrokken ministers in met de opheffing. ( Artikel 12 van de statuten van de STINA, inv.nr. 8. ) De directeur van de STINA werd benoemd tot liquidateur. ( Artikel 13 van de statuten van de STINA, inv.nr. 8. ) De werkzaamheden van de STINA werden voor een deel overgenomen door de Nederlandse Participatiemaatschappij en het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken.
In het laatste jaarverslag van 1981 maakte de STINA de balans op van zijn werkzaamheden: vanaf juni 1966 tot einde 1981 werden 329 verzoeken om medefinanciering van onderzoeken en van projecten behandeld. Van dit totaal werden 119 aanvragen gerealiseerd. Het aantal directe arbeidsplaatsen dat hierdoor werd gerealiseerd bedroeg ruim 1000.
Lijst van bestuursleden en directie
Voorzitter
Drs J.Ph. Elzerman 1978-1982
Drs A. Jonkers 1976-1978
drs A.B. Speekenbrink 1966-1976
Leden
M.J.H.M. von Bauer-Gauss 1967-1972
P.J. van Driel 1978-1982
Ir C. van Driel van Wageningen 1966-1978
Mr E.J. Egberts 1966-1981
J. Eikelenboom 1978-1982
Mr J.J.A. Ellis (overleden) 1968-1975
W.J. Fischer (overleden) 1966-1967
Prof. mr E.C. Henriquez 1973-1982
Drs A. Jonkers 1971-1976
drs A.B. Speekenbrink (overleden) 1977
Dr Ir J.J. Verstappen 1976-1982
P.H. van Zeil 1976-1978
Waarnemer Werkgroep voor de Nederlandse Antillen
R.E. Doing 1966-1971
Waarnemer Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen
R.J.A. Fraai 1975-1976
J.A. Hermelijn 1978-1982
A.J. van Hesteren 1977-1978
Directie
drs K.H. de Boer 1966-1967
A. van der Meer 1968-1982
Functionele relaties van de STINA met de overheid
Nederlands-Antilliaanse overheid
- Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland. Taak: vertegenwoordigt de Nederlands-Antilliaanse regering in Nederland.
  • W.F.M. Lampe, 1966
  • mr P.L. de Haseth (plaatsvervangend), 1967 - 1968
  • dr E. Jonckheer, 1969 - 1970
  • S.G.M. Rozendal, 1971 - 1973
  • drs R.F. Pieternella, 1974 - 1975
  • E.G. Maduro, 1976 - 1979
  • R.A. Casseres, 1980 - 1982
- Directeur van het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland:
  • mr P.L. de Haseth, 1966 - 1968
  • vacature, 1969
  • A.E. Booi, 1970 - 1973
  • vacature, 1974
  • B.T. Lopez, 1975 - 1976
  • vacature, 1977
  • A.J. van Hesteren (waarnemend), 1978
  • J.A.C. Alders, 1979 - 1981
- Rijksvoorlichtingsdienst van de Nederlandse Antillen
Nederlandse overheid
- Vice-Minister-President, vanaf 1972: Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, vanaf 1975: Minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken.
  • mr B.W. Biesheuvel, 1963 - 1967
  • drs J.A. Bakker, 1967 - 1972
  • ir P.J. Lardinois, 1972
  • mr W.J. Geertsema, 1973
  • mr W.F. de Gaay Fortman, 1973 - 1977
  • mr A.P.J.M.M. van der Stee, 1977 - 1981
  • drs J.M. den Uyl, 1981 - 1982
  • drs J. de Koning, 1982
- Directeur van het Kabinet van de Vice-Minister-President, vanaf 1972: Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, vanaf 1975: Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken. Taak: belast met de werkzaamheden verbonden aan de coördinatie van aangelegenheden betreffende Suriname (tot 1975) en de Nederlandse Antillen.
  • drs A. Jonkers, 1966 - 1970
  • drs J.P. Elzerman, 1971 - 1977
  • drs J.P. Moerman, 1978 - 1982
- Ministerie van Financiën, Generale Thesaurie, Directie Buitenlands Betalingsverkeer; vanaf 1972: Generale Thesaurie, Directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen.
- Ministerie van Financiën, Generale Thesaurie, Directie Financieringen en Coördinatie Oorlogsschade, Bureau Financieringen en Economische Zaken, vanaf 1971: Generale Thesaurie, Directie Financieringen, Bureau Financieringen en Economische Zaken, vanaf 1980: Generale Thesaurie, Directie Financieringen, Afdeling Beheer Deelnemingen, Erediensten en Algemene Zaken.
- Ministerie van Financiën, Generale Thesaurie, Dienst der Rijksbegroting, Centrale Accountantsdienst, vanaf 1971: Directoraat-Generaal der Rijksbegroting, Centrale Accountantsdienst.
Standaardprocedure bij behandeling van projecten
Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
Beheer en overdracht
Het archief van de stichting was oorspronkelijk opgebouwd uit drie onderdelen: een serie interne dossiers, een serie documentatiedossiers en een serie projectdossiers. De serie interne dossiers bevatte bescheiden betreffende instelling, organisatie en werkwijze van de stichting. De serie documentatiedossiers bevatte documentaire informatie die de stichting bij haar werkzaamheden verzamelde. De serie projectdossiers bevatte de eigenlijke projecten die bij de stichting in behandeling waren genomen. Als toegang op de series werd een trefwoordenregister (kaartsysteem) bijgehouden. De trefwoorden, alfabetisch gerangschikt, verwezen naar de betreffende dossiers.
Het is niet aan te nemen dat gedurende het bestaan van de stichting vernietiging van archiefbescheiden heeft plaatsgevonden.
De opzet en registratuur van het archief was eenvoudig en kon dat ook zijn. De ingekomen brieven werden voorzien van een datum van binnenkomst. In de meeste gevallen werd op het ingekomen stuk een dossiernummer aangetekend. Vanaf 1972 werden tevens de minuten van uitgaande brieven voorzien van een dossiernummer. Voor zover nodig en wenselijk werden kopieën van inkomende en uitgaande brieven aan de bestuursleden van de stichting toegezonden.
Na opheffing van de stichting in 1982 werden de bibliotheek, de serie documentatiedossiers en de nog niet afgesloten dossiers overgedragen aan de Nederlandse Participatie Maatschappij voor de Nederlandse Antillen, die de financiering en afwikkeling van bedoelde projecten voor haar rekening nam. ( Inv.nr. 22; brief van A. van der Meer, liquidateur van de stichting van 17 augustus 1982 aan de NPMNA. ) Een deel van de projectdossiers werd overgedragen aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland. De overige bestanddelen van het archief werden overgedragen aan het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken in Den Haag. ( Brief van 6 november 1982 van A. van der Meer, liquidateur van de STINA, aan het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, inv.nr. 11. ) De omvang van het laatstgenoemde bestand bedroeg ca. 15 m'.
Het archief werd in 1992 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
  • Algemeen
    • Dubbelen, onder meer jaarverslagen, accountantsrapporten, extra doorslagen van uitgaande brieven, notulen etc. 1966-1981
    • Concepten van uitgaande brieven. 1966-1981
    • Geleidebrieven. 1966-1981
    • Rappelbrieven. 1966-1981
    • Ter kennisgeving ontvangen stukken die niet geleid hebben tot een zaak. 1966-1981
    • Stukken betreffende het verstrekken van eenvoudige inlichtingen. 1966-1981
    • Documentatie met betrekking tot de Nederlandse Antillen. 1966-1981 (Deze serie bevatte slechts documentatiemateriaal over ondernemingen of produkten: brochures, folders, kranteknipsels, jaarverslagen van derden, literatuur, verouderde naslagwerken, onderzoeksrapporten van derden.)
  • Organisatie, administratie en personeel
    • Stukken betreffende arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van het personeel. 1966-1981
    • Stukken betreffende loonbelasting en premieheffing. 1966-1981
    • Briefwisseling van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds. 1966-1982
    • Ziekte- en verlofkaarten. 1966-1981
    • Stukken betreffende sollicitaties van personen die niet zijn aangesteld. 1966-1979
    • Personeelsdossiers. 1966-1982. (De bescheiden worden op termijn vernietigd.)
    • Stukken betreffende de huur van kantoorruimte. 1966-1982
    • Stukken betreffende het aangaan en opzeggen van abonnementen. 1966-1982
    • Stukken betreffende de voorbereiding van dienstreizen. 1966-1981
    • Minuten van uitgaande brieven met betrekking tot de opheffing van de Stichting. 1981-1982
    • Administratieve correspondentie. 1980-1982
    • Registers op ingekomen brieven. 1968, 1969, 1974-1982
    • Register bewijsstukken van uitgaande post. 1966-1967
    • Register telefoongesprekken buitenland. 1966-1972
    • Verzendlijst ten behoeve van stukken bestemd voor bestuur, overheid. Z.d.
    • Stukken betreffende abonnementen op resp. toezending van "Antillen Nu". 1966-1981
  • Financiële administratie
    • Ingekomen facturen. 1968-1970
    • Dagafschriften van de bank. 1967-1981
    • Kasboekjes. 1972,1974-1980
    • Memoriaal. 1972
    • Journaal. 1972-1982
    • Grootboek. 1972-1982
    • Stukken betreffende het opstellen van de jaarrekening. 1967-1981
    • Stukken betreffende het verrichten van betalingen. 1966-1981
  • Taakuitvoering
    • Kaartsysteem van importartikelen voor de Nederlandse Antillen. Z.d.
    • Stukken betreffende het verstrekken van inlichtingen. 1966-1981
    • Stukken betreffende het afwijzen van aanvragen. 1966-1981 (Het betreft hier aanvragen die niet binnen de doelstellingen van de Stichting vallen.)
    • Stukken betreffende de betaling van onderzoekskosten. 1966-1981
Verantwoording van de bewerking
Het bewerkte archief betreft het archief dat, zoals vermeld, in 1982 werd overgedragen aan het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken. De projectdossiers van nog niet afgesloten projecten die werden overgedragen aan de NPMNA kunnen worden geacht blijvend deel uit te maken van het archief van de NPMNA.
De bewerking van het archief bestond uit de volgende activiteiten: vooronderzoek, waardering en selectie, beschrijving en ordening van de bestanddelen en de materiële verzorging. De waardering en selectie vond plaats op dossierniveau. In aanmerking voor blijvende bewaring kwamen de dossiers die in essentie gegevens bevatten over de organisatie, de werkwijze en de beleidsvorming. Daarnaast werden de dossiers bewaard die in essentie gegevens bevatten over de taakvelden van de stichting, waardoor reconstructie van de beleidsuitvoering mogelijk blijft. In de praktijk betekende dit dat de jaarverslagen, notulen van de bestuursvergaderingen en projectdossiers voor blijvende bewaring in aanmerking komen. De omvang hiervan bedraagt 2.6 m'. De categorieën vernietigde bescheiden zijn verantwoord in bijlage 3.
In de volgende bewerkingsfase werden de blijvend te bewaren bestanddelen van het archief beschreven en geordend. Omdat de kwaliteit van de dossiervorming goed was, kon de dossierordening grotendeels intact blijven. Slechts in een enkel geval werden dossiers samengevoegd. De beschrijvingen werden vervolgens systematisch op onderwerp ingedeeld. De oorspronkelijke archiefcode en de eigentijdse index op de dossiers zijn bruikbaar gebleven door het opnemen van een concordantie van oorspronkelijke archiefcode naar inventarisnummers. ( Zie concordantie: projectdossiers - inventarisnummers, p. 46. ) Ter verbetering van de toegankelijkheid zijn de notulen van de bestuursvergaderingen geïndiceerd. ( Zie index op de agenda's van de bestuursvergaderingen, p. 49. ) Met behulp hiervan is het mogelijk om snel te lokaliseren in welke vergadering bepaalde projecten aan de orde zijn geweest.
Ordening van het archief
Voor het raadplegen van het archief zijn de volgende aandachtspunten van belang.
  • Het verdient aanbeveling om bij het onderzoek eerst de jaarverslagen te raadplegen alvorens stukken uit het archief aan te vragen. De jaarverslagen bieden een goede samenvatting van de jaarlijkse activiteiten van de Stichting.
  • Het archief is in eerste instantie toegankelijk met behulp van de inhoudsopgave van deze inventaris. Daarin wordt naar de verschillende onderwerpen verwezen.
  • De eigentijdse index op het archief (opgenomen onder inventarisnummer 6) vormt een secundaire toegang op het archief. De trefwoorden verwijzen naar de oorspronkelijke archiefcode. De concordantie die als bijlage 1 in deze inventaris is opgenomen, verwijst vanuit de archiefcode naar het juiste inventarisnummer.
  • De serie notulen van de bestuursvergaderingen vormen de kern van het archief. De besproken onderwerpen zijn toegankelijk met behulp van een index die als bijlage 2 in deze inventaris is opgenomen.
  • De projectdossiers vormen inhoudelijk een wezenlijke aanvulling op de besprekingen in het bestuur.
  • De omvang van een inventarisnummer is niet aangegeven, maar kan variëren van enkele stukken tot een pak. Afwijkende eenheden zijn wel afzonderlijk vermeld.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Stichting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen (STINA), nummer toegang 2.19.118, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Stichting Bevordering Investeringen Ned. Antillen, 2.19.118, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
2.10.41 - Kabinet van de Vice-Minister-President [1959-1972]; Kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken [1972-1975], (1937) 1959-1975 (1981)
NPMNA - Nederlandse Participatie Maatschappij voor de Nederlandse Antillen

Bijlagen

Concordantie archiefcode STINA - inventarisnummers
Archiefcode STINA Inventarisnummer
15 13
18 2
21 40
22 36-38
23 5, 11-13
24 12
25 20
26 10
27 9
28 7, 8, 33, 34
29 39
33 42
35 3
36 16
A18 15
A22 19
A24 24
B7 22
B8 40
E5 21
E12 41
P03 30
P04 26
P06 27
P09 32
P12 29
P15 31
P18 28
P30 30
66.00.11 114
66.00.16 54
66.01.02 152
66.01.06 156
66.01.12 153
66.01.13 154
66.02.05 99
66.02.7 115
66.02.8 53
66.02.9 58
66.02.10 98
67.00.08 116
67.01.01 151
67.01.04 157
67.01.06 155
67.02.03 181
67.02.05 189
67.02.07 100
67.02.10 43
68.01.01 160
68.01.16 158
68.02.03 182
68.02.04 79
68.02.06 60
68.02.09 80
68.02.10 59
68.02.20 86
68.03.05 190
68.03.18 191
69.00.01 200
69.00.03 61
69.01.02 161
69.01.06 159
69.01.11 164
69.01.15 162
69.02.14 83
70.01.02 168
70.01.03 167
70.01.04 163
70.01.13 165
70.02.07 146
70.02.08 87
70.02.09 117
70.02.18 75
70.02.23 62
70.03.06 183
70.03.07 55
70.03.26 166
70.03.27 192
71.00.04 203
71.00.16 57
71.00.17 201
71.00.19 56
71.01.08 169
71.01.11 170
71.01.38 169
71.02.05 101
71.02.07 148
71.02.14 111
71.02.28 118
71.02.30 81
71.02.36A 63
71.02.37 44
71.02.40 202
72.00.06 204
72.00.17 134
72.00.19 132
72.00.25 133
72.00.30 131
72.00.31 205
72.01.07 184
72.02.1 104
72.02.2 149
72.02.05 130
72.02.15 102
72.02.16 136
72.02.22 120
72.02.28 76
72.02.29 103
72.03.21 193
72.03.26 172
73.00.01 194
73.00.29 195
73.02.08 45
73.02.15 70
73.02.16 82
73.02.19 46
73.02.20 47
73.02.22 105
73.02.23 119
73.02.24 147
73.02.27 77
73.02.28 48
74.00.04 206
74.01.02 174
74.02.01 64
74.02.06 196
74.02.8 78
74.02.9 144
74.02.12 135
74.02.13 143
74.02.16 106
75.00.02 138
75.00.18 121
75.00.20 107
75.01.13 176
75.01.15 175
75.02.01 122
75.02.03 123
75.02.04 112
75.02.06 108
75.02.14 93
75.02.17 65
76.00.02 197
76.00.04 150
76.00.05 109
76.00.06 139
76.00.09 140
76.02.07 88
76.02.08 124
76.02.11 130
76.02.15 66
76.02.17 141
76.02.18 94
77.00.01 110
77.00.04 203
77.00.05 137
77.00.14 145
77.02.03 198
77.02.07 95
77.02.08 125
77.02.10 49
77.02.12 68
77.02.13 67
77.02.15 69
77.02.16 89
77.02.17 199
78.00.01 185
78.02.02 126
78.02.03 96
78.02.10 90
78.02.12 208
78.02.14 97
78.02.17 113
79.00.12 71
79.02.01 142
79.02.02 84
79.02.03 72
79.02.11 71
79.02.19 127
79.02.21 91
79.03.04 186
79.03.14 187
80.01.09 179
80.02.01 50
80.02.06 51
80.02.07 85
80.02.10 74
80.02.11 92
80.02.12 73
80.03.02 188
80.03.05 177
81.00.03 52
81.01.01 178
81.02.04 128
81.02.7 180
81.02.8 129
Archiefcode STINAInventarisnummer