Back to search results

2.06.076.13 Inventaris van de archieven van de Rijksbureaus voor Textiel, 1939-1955

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.06.076.13
Inventaris van de archieven van de Rijksbureaus voor Textiel, 1939-1955

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Versie

06-07-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1996 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijksbureaus voor Textiel
Rijksbureaus Textiel

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1939-1955

Archiefbloknummer

E20145

Omvang

; 1062 inventarisnummer(s) 31,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Centrale Textiel Inspectie Kernbureau Textielproducten, Sectie Wol Ondervakgroep Wollenstoffenweverij en Kaardgarenspinnenrij Rijksbureau voor de Distributie van Textielproducten door de Handel (Distex) Rijksbureau voor Textiel Rijksbureau voor Textiel, Kantoor Arnhem Rijksbureau voor Textiel, Kantoor Tilburg Rijksbureau voor Textiel, kantoor Veenendaal Rijksbureau voor Textiel, Sectie Confectie Rijksbureau voor Textiel, Sectie Distex Rijksbureau voor Wol Rijksbureau voor Wol en Lompen Rijks-Textielbureau Sectie Confectie van het Rijksbureau voor Wol en Lompen en van het Rijks-Textielbureau Stichting Centrale Textiel Handelmaatschappij Textieldirectorium Tijdelijk Rijksbureau voor Textiel, afdeling Handel Tijdelijk Rijksbureau voor Textiel, afdeling Industrie

Samenvatting van de inhoud van het archief

Ondanks de neutraliteit had de Eerste wereldoorlog in Nederland tot schaarste en distributieproblemen geleid. Hernieuwde oorlogsdreiging en de mogelijkheid van een terugkerende schaarste waren aanleiding voor de Distributiewet van 1939. Een (niet met name genoemd) gevolg van de wet was de oprichting van diverse Kernbureaus voor handel en nijverheid. Zonder een uitgebreid ambtelijk apparaat moesten zij voorbereidingen treffen om zonodig de schaarste binnen de sector zo doeltreffend mogelijk het hoofd te kunnen bieden. Bij het uitbreken van de Tweede wereldoorlog in september 1939, werden de Kernbureaus omgezet in, uiteindelijk twintig, Rijksbureaus met een doorlopend sterk groeiend ambtelijk apparaat.
Aan het hoofd van de Rijksbureaus stond vaak een topfiguur van een vooraanstaand bedrijf uit de industrietak, ondersteund door ambtenaren en vertegenwoordigers van de vakcentrales. Na inventarisatie van de importmogelijkheden, voorraden en behoeften, trachtte men met behulp van prijsvorming, fabricagevoorschriften en distributiebeschikkingen te komen tot een zo doeltreffend en rechtvaardig mogelijke verdeling en verspreiding van goederen onder (detail)handel en het publiek en van grondstoffen, productiemiddelen en verdere faciliteiten onder de fabrikanten en verwerkende industrieën. Het was de bedoeling dat hierbij geen enkel bedrijf boven andere bevoordeeld zou worden: de onderlinge concurrentiestrijd moest voor de duur der schaarste opgeschort worden. De vele regelingen werden meestal niet kenbaar gemaakt via de reguliere weg van publicatie in de staatscourant, maar door middel van circulaires.
In het zuiden van Nederland bestond in de periode september 1944 - mei 1945 vaak een Tijdelijk Rijksbureau voor de bevrijde gebieden, onder leiding van het College van Algemene Commissarissen voor Landbouw, Handel en Nijverheid.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Textielindustrie
De textielindustrie bevond zich voor de oorlog in een bloeiende positie, dankzij met name de afzet in het buitenland. In het begin van de bezetting van ons land, moest men in de meeste branches echter overgaan tot een aanzienlijke beperking van de produktie, als gevolg van de sterke rantsoenering van grondstoffen, die de Rijksbureaus instelden ( Centraal Bureau voor de Statistiek, Economische en Sociale Kroniek der Oorlogsjaren 1940-1945, Utrecht 1947, blz. 63. ) . Deze rantsoenering was noodzakelijk, omdat de invoer van overzee geheel stil kwam te staan., terwijl de Duitsers bovendien een deel van de voorraad grondstoffen innamen. Wat de afzet betreft vielen de defensie-orders en de voor sommige branches zo belangrijke overzeese export weg, maar hier kwamen Duitse opdrachten voor in de plaats, terwijl de binnenlandse vraag toenam door verwachtingen van distributiemaatregelen en door ophouden van de buitenlandse concurrentie.
De produktie-mogelijkheden werden vervolgens steeds verder ingekrompen, doordat de Rijksbureaus gedwongen werden tot voortdurend scherpere rantsoeneringsmaatregelen. Deze maatregelen betroffen zowel de fabricage en de aflevering van produkten als de verwerking van grondstoffen. Aanvankelijk gaf het gebruik van vervangingsstoffen (zoals kunstzijde, kunstwol, melkwol, vlas, celvezel) een zekere verlichting, maar spoedig moest ook ten aanzien van de meeste van deze artikelen vergaande beperkingen opgelegd worden. Een intensiever gebruik van afvalstoffen gaf uit de aard der zaak evenmin belangrijke verbetering. In sommige industrieën (vnl. de katoenindustrie en de tapijt-, jute-, en touwfabricage) begon men met de verwerking van papier als grondstof; het gebruik hiervan steeg dermate, dat op den duur ook hiervoor beperkende voorschriften nodig bleken.
Behalve met een gebrek aan grond- en vervangingsstoffen kampte men bovendien met een te beperken aanvoer van sommige hulpstoffen, vooral van diverse chemicaliën, terwijl na verloop van tijd in het bijzonder ook stagnatie werd ondervonden door onvoldoende toewijzing van kolen (tijdelijke stilstand van fabrieken, deels gebruik van dure vervangingsbrandstoffen).
Mede ter besparing van energie en werkkrachten kwam het tenslotte midden 1942 in verschillende branches, o.a. in de katoen-, wol en tapijtindustrie, tot concentratie van produktie. Steeds meer fabrieken werden hierdoor stopgezet; de arbeiders hiervan werden in grote getale naar Duitsland gedeporteerd. De fabrieken, die met de Duitse orders (waaronder evenals in andere branches ook zgn. loonorders) bezet waren, konden vrij geregeld blijven doorwerken, omdat de beschikbare grond- en brandstoffen in de eerste plaats voor deze behoeftevoorziening moesten dienen. Toch liep ook hier de produktie gedeeltelijk terug. De produktie voor Nederlandse behoefte daalde inmiddels tot een minimum. En zelfs moest men van dit minimum in 1944 nog een belangrijk quantum afstaan voor de door bomaanvallen getroffenen in Duitsland. Ten gevolge hiervan was men genoodzaakt o.a. de voorziening met werkmanskleding nog sterker te beperken, terwijl zelfs de beschikbaarstelling van lakens en slopen gestaakt moest worden. De schaarste van textielgoederen bevorderde, zoals in zoveel branches, de zwarte handel. Om de schaarste zoveel mogelijk te beperken, verving men tegen het midden van 1943 het toen bestaande 'afleverings-quoterings-systeem' door een 'punt-punt-systeem' ( Zie 1.6. ) . Dit nieuwe systeem had de bedoeling het aan handelaren onmogelijk te maken, goederen af te leveren zonder het innemen van punten van de afnemers.
Eind 1943 en begin 1944 kwam in de aanvoer van sommige vervangingsstoffen verbetering. Zo steeg de produktie van kunstwol door ruimere beschikking over lompen als gevolg van prijsverhoging en betere organisatie van de handel. De aanvoer van celvezel, vooral van betekenis voor de katoenindustrie, steeg als gevolg van de inwerkingstelling van een celvezelfabriek door de Algemene Kunstzijde Unie.
Na de oorlog moest met de wederopbouw begonnen worden. Het grootste gedeelte van de Nederlandse textielondernemingen was gevestigd in Twente en de Twents-Gelderse Achterhoek. Aanvankelijk werd het standpunt ingenomen, dat het allereerst gewenst zou zijn de spinnerijen, vervolgens de weverijen en dan de confectie-industrie weer op gang te brengen. Aangezien echter de confectie-industrie nog belangrijke voorraden had en voor het afwerken hiervan slechts een beperkt quantum elektriciteit nodig was, werd door het Rijkstextielbureau besloten eerst de confectie-industrie weer een stroomtoewijzing te verschaffen.
Voornamelijk werd werkkleding vervaardigd, grotendeels bestemd voor de mijnwerkers, alsmede civiele 'battle-dresses', bestemd voor gerepatrieerden. Daarnaast werden enkele weverijen ingeschakeld voor de fabricage van absoluut noodzakelijke artikelen (o.a. dekens). Eind juni 1945 werden de meeste textielbedrijven en confectiefabrieken weer in werking gesteld, zij het dat het toegewezen quantum elektriciteit aanvankelijk slechts een zeer geringe produktie toestond.
Hoewel grondstoffen in voldoende mate aanwezig waren, was in de eerste jaren de beperkte energievoorziening en het gebrek aan arbeidskrachten de grootste probleem. Naarmate de hoeveelheid te gebruiken elektriciteit toenam, kon met het herstel van de vooroorlogse produktiviteit begonnen worden.
Voor de wolindustrie was de periode na 1948 een gouden tijd. Inhaalvraag, Marshall-hulp en in de eerste vijf jaren na de oorlog een geleide loonpolitiek zorgden voor een opbloei. De aanvoer van grondstoffen was in het begin één van de problemen, maar dankzij voorzieningen, door de regering in Londen tijdig getroffen, was het mogelijk de produktie weer snel op gag te brengen.
De katoenindustrie kreeg in 1949 een ernstige klap van de souvereiniteitsoverdracht van Indonesië. Met het verdwijnen van de schaarste aan distributie goederen, werden eerst secties en later ook het Rijksbureau overbodig en kon men tot opheffing overgaan.
Rijksbureau voor Wol en Lompen
Vanuit het Kernbureau Textiel-produkten (1938-1939) ontstond, krachtens een Beschikking van de Minister van Economische Zaken, in augustus 1939 het Rijksbureau voor Wol ( Wolbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 28 augustus 1939, no. 47282 N. (Stcrt. 168A), gewijzigd bij Ministeriële Beschikking op 5 september 1939, no. 49095 N. (Stcrt. 173A). ) . Reeds binnen een maand werd deze Beschikking ingetrokken ( Intrekking Wolbeschikking 1939 nr 1 bij artikel 13 van de Wolbeschikking 1939 nr 2. ) en werd het Rijksbureau voor Wol en Lompen opgericht ( Wol- en Lompenbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52363 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) . De Rijksbureaus werden opgericht om werkzaam te zijn op het gebied van regeling en controle van de produktie van wol en lompen en om toezicht te houden op de prijsvorming en prijsbeheersing. Wol en lompen werden aangewezen als distributiegoederen.
Het Rijksbureau voor Wol en Lompen werd gevestigd te Tilburg, onder leiding van een directeur en een Commissie van Advies. Men hield zich voornamelijk bezig met de voorbereiding op eventuele schaarste in geval van een gewapend conflict, waar Nederland al dan niet bij betrokken zou zijn. Toen het land inderdaad in de oorlog betrokken werd, moesten de distributiemaatregelingen `in alle scherpte worden toegepast. Alle Rijksbureaus kwamen onder Duitse supervisie.
De Wol- en Lompenbeschikking werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 24 december 1940, no. 34515 ( In: Stcrt. 251. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 12 januari 1942, no. 11S. ( In: Stcrt. 27. )
Op dezelfde dag als de instelling van het Rijksbureau voor Wol en Lompen, werden twee Secties ingesteld:
Sectie Wol ( Wolbeschikking 1939 nr 2, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 51896 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Wolbeschikking 1939 nr 2 opgericht, voor ruwe wol, bewerkte wol, wollen garens, wollen weefsels en wolafval, alsmede van dierlijke haren en afvallen van dierlijke haren.
De Wolbeschikking werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Ministeriële Beschikking van 28 februari 1940, no. 11577 N. ( In: Stcrt. 42. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 15 juni 1940, no. 31307 N. ( In: Stcrt. 115. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 7 oktober 1940, no. 46441 N.G. ( In: Stcrt. 195. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 24 december 1940, no. 47826 N.O. ( In: Stcrt. 251. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 maart 1941, no. 5529 N.G. ( In: Stcrt. 61. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 16 april 1941, no. 17661 N.G. ( In: Stcrt. 73. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 28 juli 1941, no. 36730 N.G. ( In: Stcrt. 144. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 februari 1942, no. 11434 H.A.F./N.G. ( In: Stcrt. 41. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 8 april 1942, no. 14394 ( In: Stcrt. 67. )
Sectie Lompen ( Lompenbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52364 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Lompenbeschikking 1939 nr 1 opgericht, voor alle afvallen van wol, katoen, linnen, kunstzijde, jute, hennep, alsmede papier.
De Lompenbeschikking werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Ministeriële Beschikking van 28 februari 1940, no. 11578 N. ( In: Stcrt. 42. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 24 december 1940, no. 47258 N.O. ( In: Stcrt. 252. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 februari 1942, no. 11434 H.A.F./N.G. ( In: Stcrt. 41. )
In 1940 werd bovendien een Sectie Confectie ( Instelling Sectie Confectie op 23 juli 1940. Bekendmaking in de Stcrt. van 26 april 1941, no. 80 van de verplichting tot inschrijving bij de Sectie Confectie. ) opgericht, die behalve een Sectie van het Rijksbureau voor Wol en Lompen, ook een Sectie van het Rijkstextielbureau (zie 3.3) was. Er werd bepaald dat het door derden in loon verwerken van textielstoffen, geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit wol, kunstwol, katoen, linnen, zijde, kunstzijde en alle ter vervanging hiervan dienende textielstoffen, van 1 mei 1941 af, alleen was toegestaan aan ingeschrevenen.
De Sectie was verantwoordelijk voor de grondstoffenvoorziening voor de Confectiefabrikanten uit de beschikbare weefsels, afkomstig uit de ondernemingen, aangesloten bij het Rijksbureau voor Wol en Lompen en het Rijkstextielbureau, en uit de import. Ook had de Sectie een taak in de distributie van weefsels aan niet tot de confectie-industrie behorende bedrijven, die textielweefsels in hun produktieproces als hulpmaterialen verwerkten.
In 1941 verschenen er twee bijzondere Beschikkingen, nl.:
Dierlijke Huidharenbeschikking nr 1/41 ( Dierlijke Huidharenbeschikking nr 1/41, Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 maart 1941, no. 5525 N.G. (Stcrt. 61). ) :De volgende goederen behoorden tot deze Beschikking: huidharen van geiten, rundvee, paarden, varkens en hiermee aanverwante dieren, alsmede de afvallen van deze haarsoorten en borstels van varkens of wilde zwijnen.
De Dierlijke Huidharenbeschikking werd bij de volgende beschikkingen gewijzigd:
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 24 juni 1942, no. 226 N.P. ( In: Stcrt. 120. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 5 november 1942, no. 56938 N.G. ( In: Stcrt. 216. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 16 augustus 1944, no. 63467 N.G./J.Z. ( In: Stcrt. 163. )
Lange Dierlijke Harenbeschikking nr 1/41 ( Lange Dierlijke Harenbeschikking nr 1/41, Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 maart 1941, no. 5526 N.G. (Stcrt. 61). ) :De volgende goederen behoorden tot deze Beschikking: Haren van paardenstaarten en -manen, van ossen- en koestaarten, alsmede soortgelijke dierlijke haren, afvallen van deze haren en staarten en oud matrashaar.
De Lange Dierlijke Harenbeschikking nr 1/41 werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 24 juni 1942, no. 266 N.P. ( In: Stcrt. 120. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 5 november 1942, no. 56938 N.G. ( In: Stcrt. 216. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 16 augustus 1944, no. 63467 N.G./J.Z. ( In: Stcrt. 163. )
In augustus 1944 werden de Rijksbureaus, die met textiel te maken hadden, samengevoegd in het Rijksbureau voor Textiel ( Textielbeschikking 1944, Beschikking van de Secretaris Generaal van 16 augustus 1944, no. 63467 N.G./J.Z. (Stcrt. 163) m.i.v. 23 augustus 1944. ) . Hierdoor hield het Rijksbureau voor Wol en Lompen op te bestaan en werd het vervangen door de afdeling 'Kantoor Tilburg' van het Rijksbureau voor Textiel.
Rijkstextielbureau
Eveneens vanuit het Kernbureau Textielprodukten werd bij Ministeriële Beschikking het Rijksbureau voor Katoen en Jute ( Katoenbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 28 augustus 1939, no. 47281 N. (Stcrt. 168), gewijzigd bij Ministeriële Beschikking van 5 september 1939, no. 49094 N. (Stcrt. 173A). ) opgericht. Deze beschikking werd ook reeds een maand later ingetrokken ( De Katoenbeschikking 1939 nr 1, houdende o.m. de instelling van het Rijksbureau voor Katoen en Jute, is bij artikel 14 van de Katoenbeschikking 1939 nr 2 ingetrokken. ) en er werd het Rijkstextielbureau ( Textielbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52368 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) opgericht. Het werd gevestigd te Arnhem, onder leiding van een directeur en een Commissie van Bijstand.
Op dezelfde dag als de instelling van het Rijkstextielbureau werden vier Secties ingesteld nl.:
Sectie Katoen ( Katoenbeschikking 1939 nr 2, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52369 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Katoenbeschikking nr 2 opgericht voor: ruwe katoen, katoenen garens, katoenen weefsels en katoenafval.
Ingesteld werd een Commissie van Bijstand voor de Sectie Katoen.
De Katoenbeschikking 1939 nr 2 werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Ministeriële Beschikking van 12 maart 1940, no. 11380 N. ( In: Stcrt. 51. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 3 januari 1941, no. 57141 N.G. ( In: Stcrt. 2. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 juli 1942, no. 34329 S. ( In: Stcrt. 143. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 november 1942, no. 51300 N.G. ( In: Stcrt. 232. )
Sectie Jute ( Jutebeschikking 1939 nr 2, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52372 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. Jutebeschikking 1939 nr 1 is bij artikel 14 ingetrokken. ) : Deze Sectie werd met de Jutebeschikking 1939 nr 2 opgericht voor ruwe jute, jute garens, jutedoek en zakken van jute, vervangingsmiddelen van jute, jutelompen en jutegarenafvallen.
Ingesteld werd een Commissie van Bijstand voor de Sectie Jute.
De Jutebeschikking 1939 nr 2 werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Ministeriële Beschikking van 6 maart 1940, no. 9518 N. ( In: Stcrt. 47. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 10 januari 1941, no. 1558 N.G. ( In: Stcrt. 7. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 4 augustus 1941, no. 28550 N.G. ( In: Stcrt. 149. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 juli 1942, no. 34328 S. ( In: Stcrt. 143. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 november 1942, no. 51300 N.G. ( In: Stcrt. 232. )
Sectie Linnen ( Linnenbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52370 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Linnenbeschikking 1939 nr 1 opgericht voor bewerkt en onbewerkt vlas, linnen garens, linnen weefsels en vlas- en linnenafval.
Ingesteld werd een Commissie van Bijstand voor de Sectie Linnen.
De Linnenbeschikking 1939 nr 1 werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Ministeriële Beschikking van 5 maart 1940, no. 11349 N. ( In: Stcrt. 46. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 3 januari 1941, no. 62514 N.G. ( In: Stcrt. 2. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 juli 1942, no. 34328 S. ( In: Stcrt. 143. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 november 1942, no. 51300 N.G. ( In: Stcrt. 232. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 18 januari 1943, no. 662 N.G. ( In: Stcrt. 11. )
Sectie Kunstzijde ( Kunstzijdebeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 27 september 1939, no. 52371 N. (Stcrt. 189). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Kunstzijdebeschikking 1939 nr 1 opgericht voor kunstzijde garens, stapelvezel-garens, kunstzijden weefsels en kunstzijden lompen en garenafvallen.
Ingesteld werd een Commissie van Bijstand voor de Sectie Kunstzijde.
De Kunstzijdebeschikking werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Ministeriële Beschikking van 5 maart 1940, no. 11176 N. ( In: Stcrt. 46. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 6 augustus 1940, no. 33236 N. ( In: Stcrt. 151. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 3 maart 1941, no. 62517 N.G. ( In: Stcrt. 2. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 juli 1942, no. 34328 S. ( In: Stcrt. 143. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 november 1942, no. 51300 N.G. ( In: Stcrt. 232. )
Daar werden later nog de volgende Secties aan toe gevoegd:
Sectie Kapok ( Kapokbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 28 oktober 1939, no. 61197 N. (Stcrt. 211A). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Kapokbeschikking 1939 nr 1 opgericht voor bewerkt en onbewerkt kapok en vervangingsmiddelen bedveren, dons en zeegras.
Ingesteld werd een Commissie van Bijstand voor de Sectie Kapok.
De Kapokbeschikking 1939 nr 1 werd gewijzigd bij de volgende Beschikkingen:
  • Ministeriële Beschikking van 5 maart 1940, no. 11379 N. ( In: Stcrt. 46. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 3 januari 1941, no. 62515 N.G. ( In: Stcrt. 2. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 30 januari 1942, no. 2234 N.G. ( In: Stcrt. 21. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 juli 1942, no. 34328 S. ( In: Stcrt. 143. )
Sectie Plantaardige Vezels ( Plantaardige Vezel-Beschikking 1940 nr 1, Beschikking van de Secretaris Generaal van 10 februari 1941, no. 56396 N.G. (Stcrt. 28). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) : Deze Sectie werd met de Plantaardige Vezel-Beschikking opgericht voor harde of zachte spinbare vezels, garens, weefsels en afvallen.
De Plantaardige Vezel-Beschikking 1940 nr 1 werd gewijzigd bij de volgende Beschikking:
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 15 maart 1943, no. 12490 N.G. ( In: Stcrt. 51. )
Sectie Lompen ( Instelling van de Sectie Lompen van het Rijkstextielbureau, Beschikking van de Secretaris Generaal van 24 februari 1943, no. 8913 N.G. (Stcrt. 38). ) : Deze Sectie nam de bevoegdheden van het Rijksbureau voor Oude Materialen en Afvalstoffen ( Oude Materialen- en Afvalstoffenbesluit 1940 nr 1, de Oude Materialen- en Afvalstoffenbeschikking nr 2/40 en de Oude Materialen- en Afvalstoffenbeschikking nr 3/40. ) m.b.t. de groothandel en tussenhandel in niet-wollen lompen over. De volgende lompen behoorden tot deze Sectie: Alle nieuwe en oude afvallen, die uit wol, kunst- of celwol, katoen, zijde, kunstzijde, linnen, jute, hennep of aanverwante vezelsoorten, in de vorm van vezels, touw, vilt, watten e.d. zijn samengesteld, met uitzondering van gewassen poetslappen.
De bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot lompen van:
  • Oude materialen- en afvalstoffenbesluit nr 1/40,
  • Oude materialen- en afvalstoffenbeschikking nr 2/40,
  • Oude materialen- en afvalstoffenbeschikking nr 3/40,
die waren toegekend aan de directeur van het Rijksbureau voor Oude Materialen en Afvalstoffen, gingen over op de directeur van het Rijkstextielbureau, voor zover het de handel in lompen door kleinhandelaren betrof.
Regeling in Zake Gedragen Kleding: De Sectie Lompen werkte samen met het Rijksbureau voor Oude Materialen- en Afvalstoffen in de Regeling in zake gedragen kleding ( Bekendmaking op 21 december 1943 in Stcrt. 248. ) . Het doel van deze regeling was een sluitende regeling te krijgen voor de export van gedragen kleding naar Duitsland, welke centraal door een drietal groothandelaren geschiedde. Onder gedragen kleding verstond men oude gedragen kledingstukken, die na herstelling, zo nodig na gedeeltelijke vernieuwing, wederom overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming konden worden gedragen.
Sectie Confectie: Deze Sectie was tevens een Sectie van het Rijksbureau voor Wol en Lompen (zie 3.2).
Katoen- en Textielgrondstoffen Bureau: De stichting Katoen- en Textielgrondstoffen Bureau (KABU) werd op 18 februari 1941 opgericht te Rotterdam. Deze stichting werd opgericht zodat katoenhandelaren en agenten ingeschakeld konden worden bij de grondstoffenimporten uit Duitsland. Deze inschakeling was gewenst om het voortbestaan van de, voor de oorlog goed georganiseerde, katoenhandel te verzekeren. De staat had door middel van het Rijkstextielbureau na mei 1940 de aankoop van de grondstoffen, nodig voor de Nederlandse katoenindustrie, zelf ter hand genomen. De KABU werd nu ingeschakeld bij de voorziening en de distributie van die grondstoffen en wel onder toezicht van het Rijkstextielbureau.
Ook het Rijkstextielbureau hield in augustus 1944 op te bestaan. Het werd vervangen door de afdeling 'Kantoor Arnhem' van het Rijksbureau voor Textiel.
Rijksbureau voor de Distributie van Textielprodukten door de Handel
In september 1939 werd op eigen kosten het Centraal Bureau voor de Textielhandel door de gezamenlijke vakorganisaties uit de textielhandel opgericht en gevestigd in 's-Gravenhage. Hieraan werd deelgenomen door de organisaties van grossiers, grootwinkelbedrijven, importeurs en handelsagenten, naast de 3 middenstandsorganisaties en de voornaamste inkoopverenigingen. Regelmatig overleg over de belangen van de handel vond plaats via dit Bureau met het Rijksbureau voor Wol en Lompen en het Rijkstextielbureau in de verschillende Commissies van Bijstand. De registratie van bedrijven werd ter hand genomen en voorbereid, terwijl verder alle vragen welke in de Rijksbureaus aan de orde kwamen door het Bestuur van het Centraal Bureau voor den Textielhandel werden besproken en hiervoor namens de afnemersgroepen geadviseerd. Door het Departement van Economische Zaken werd einde mei 1940 deze organisatie omgevormd tot een Rijksbureau. Zo ontstond in mei 1940 het Rijksbureau voor de Distributie van Textielprodukten door de Handel (Distex) ( Pers- en Radiobericht nr 36 dd. 21 mei 1940. ) . In september verscheen de Textielproduktenbeschikking 1940 II in de Staatscourant ( Textielproduktenbeschikking 1940 II, Beschikking van de Secretaris Generaal van 26 september 1940, no. 43479 N.G. (Stcrt. 188). Ingetrokken bij de Textielbeschikking 1944. ) .
Het Rijksbureau Distex werd opgericht voor de handel in alle dierlijke, plantaardige en/of kunstmatige vezels en/of garens, alsmede de goederen die hieruit vervaardigd waren.
Doel van het Rijksbureau was het treffen van maatregelen op het gebied van de distributie van alle textielprodukten, zowel door de groothandel als door de kleinhandel. Onder textielprodukten werden hierbij verstaan alle, uit textielgrondstoffen vervaardigde artikelen, die voor uiteindelijke consumptie waren bestemd. Van deze artikelen kunnen onder meer worden genoemd: naai- en handwerkgarens, manufacturen, kleding, huishoudgoederen, dekens, tapijten en fournituren.
Ook de controle op de inventarisatie en herdistributie van de in geliquideerde Joodse ondernemingen aanwezige voorraden, was in handen van het Rijksbureau Distex.
In januari 1941 werd voor het Rijksbureau Distex een Commissie van Advies ingesteld ( Instelling van een Commissie van Advies bij het Rijksbureau Distex, Beschikking van de Secretaris Generaal van 8 januari 1941, no. 1649 N.O. (Stcrt. 5). ) .
De Textielproduktenbeschikking werd bij de volgende Beschikkingen gewijzigd:
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 3 maart 1941, no. 10610 N.G. ( In: Stcrt. 44. )
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 27 februari 1942, no. 11434 H.A.F./N.G. ( In: Stcrt. 41. )
Het Rijksbureau Distex werd eveneens in augustus 1944 vervangen, nl. door de Sectie Distex van het Rijksbureau voor Textiel.
Centrale Textiel Inspectie
In verband met de grote schaarste aan textielgoederen bestond er een vrij belangrijke zwarte markt in deze goederen. Deze omstandigheden brachten het Rijksbureau voor Wol en Lompen, het Rijkstextielbureau, de Sectie Confectie van deze beide Rijksbureaus en het Rijksbureau Distex ertoe, een Centrale Textiel Inspectie te Amsterdam op te richten.In een vergadering van het Textiel-Directorium ( Het Textiel-Directorium was een overkoepelend orgaan van de diverse Bureaus, waarin de directeuren naast vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven zitting hadden, om de textielindustrie te coördineren. ) van 10 juni 1942 kreeg de oprichting van de Centrale Textiel Inspectie haar beslag. Er werd overeengekomen, dat deze inspectie zich zou belasten met de controle op de zwarte handel, de eenvoudige distributie-overtredingen (nl. die betreffende de aflevering en in ontvangstneming van grondstoffen en produkten) en de prijscontrole op de handel, terwijl zij ook nog enige bemoeienis had met het nemen van maatregelen tegen overtreders. Alle hiervoor in aanmerking komende fabrikanten en handelaren werden tot dit doel gecontroleerd.
De volgende indeling werd gemaakt:
  1. Sectie Tilburg,
  2. Sectie Amsterdam,
  3. Sectie Arnhem,
  4. Sectie Den Haag,
  5. Sectie Niet-ingeschrevenen (zwarthandel).
ROMEA kreeg een verbindingsambtenaar bij de Centrale Textiel Inspectie.
De Buitendienst van de Rijksbureaus werd niet afgeschaft, maar bleef toezicht houden, met name ten aanzien van de technische controle in de fabrieken en wat daarmee samenhing, zoals kwaliteitscontrole.
Buiten de Centrale Textiel Inspectie bleven dus, de controle op de meer ingewikkelde distributie-overtredingen en de prijscontrole behalve die op de handel.
Wijziging van het herbevoorradingssysteem textielhandel
De toenemende schaarste aan textielprodukten, o.m. als gevolg van de exportverplichtingen naar Duitsland en het daaraan gekoppelde probleem voor de juiste voorziening van de bevolking, maakte het de directeuren van de Rijksbureaus noodzakelijk behalve de produktie, ook de distributie van textiel zoveel mogelijk onder controle te krijgen, om zo meer en betere controle op de produktie en de verdeling van alle textielprodukten te krijgen. In verband hiermee werd een nieuw herbevoorradingssysteem voor de textielhandel doorgevoerd. Daartoe gaf mede aanleiding o.m. het feit dat, als gevolg van sluitingen van textielfabrieken en -handelszaken en de nadelige invloed op de leveringscapaciteit van de industrie door de uitvoering van Duitse orders, het bestaande afleverings-quoterings-stelsel steeds minder doorvoerbaar bleek. Het afleverings-quoteringssysteem had logisch aangesloten bij de voor 10 mei 1940 bestaande situatie. Als uitgangspunt voor dit systeem was het basisjaar gekozen, waarmee de verhoudingen zoals deze tussen leveranciers en afnemers bestonden, in ongewijzigde vorm werden overgenomen. Slechts werd door de quotering beoogd het volume van de handelsomzet aan te passen aan de omvang van de door de industrie geproduceerde textielgoederen. Gaandeweg had deze situatie echter een grondige wijziging ondergaan.
In plaats van het afleverings-quoterings-stelsel werd de herbevoorrading van de handel gebaseerd op het zgn. punt-punt-systeem. Zo kon de handel zich uitsluitend herbevoorraden naar ratio van het aantal ingenomen punten. Hierdoor werd de produktie veel nauwer dan voorheen afgestemd op de voorziening van de bevolking en op de verplichte export van textielgoederen. Behalve het richten van wat in de eerste plaats moest worden gemaakt, kon de gelijke voorziening van bevolkingscentra veel sterker in de hand gehouden worden. Ook een voordeel van dit systeem was dat, het belangrijkste gedeelte (wat betreft de omzet) van de handel onder permanente controle kwam te staan en de voorraden steeds bekend waren.
Rijksbureau voor Textiel
In augustus 1944 werden alle Rijksbureaus van de textielsector samengevoegd tot een gemeenschappelijk orgaan, nl. het Rijksbureau voor Textiel ( Textielbeschikking 1944, Beschikking van de Secretaris Generaal van 16 augustus 1944, no. 63467 N.G./J.Z. (Stcrt. 163) m.i.v. 23 augustus 1944. ) . De uitvoerende taak werd gedecentraliseerd, de bestaande Bureaus en de verschillende instellingen werden hierbij omgezet in afdelingen van dit Rijksbureau voor Textiel:
  • het Rijksbureau voor Wol en Lompen werd Kantoor Tilburg;
  • het Rijkstextielbureau werd Kantoor Arnhem;
  • de Sectie Confectie van het Rijksbureau voor Wol en Lompen en het Rijkstextielbureau werd de Sectie Confectie te Amsterdam;
  • het Rijksbureau Distex werd de Sectie Distex te 's-Gravenhage;
  • de Centrale Textiel Inspectie te Amsterdam.
De volgende distributiegoederen behoorden tot het Rijksbureau voor Textiel ( Uit artikel 1 van de Textielbeschikking 1944. ) :
  1. alle dierlijke, plantaardige en kunstmatige vezels, cellulose, bestemd voor de kunstzijde-industrie, spinpapier en bewerkt bolraap of vlasbaard, alsmede alle hieruit vervaardigde garens;
  2. alle goederen, welke geheel of gedeeltelijk uit de onder a bedoelde vezels en garens waren vervaardigd, m.u.v. verbandmiddelen in de zin van de Verbandmiddelenbeschikking 1939 nr 1 ( Verbandmiddelenbeschikking 1939 nr 1, Beschikking van 30 september 1939, no. 53203 N. (Stcrt. 191A). );
  3. vervangingsmiddelen van kapok;
  4. afvallen in de vorm van vezels of garens;
  5. lompen, m.u.v. gewassen poetslappen.
De volgende regeling inzake de ressorten van de genoemde kantoren van het Rijksbureau voor Textiel werd overeengekomen ( Ingekorte versie van de Bijlage bij de Textielbeschikking 1944. ) :
  • Kantoor Arnhem: katoen, katoenen garens, cellulose, celvezels, celvezelgarens, kunstzijde, vlas, linnen garens, jute, jutegarens, papier, effilochées, plantaardige vezels, garens van plantaardige vezels, menggarens, weefsels, jutedoek, jutezakken, andere produkten dan weefsels, kapok, lompen.
  • Kantoor Tilburg: alle dierlijke vezels, kunstwol, melkwol, garens en afvallen.
  • Sectie Confectie: weefsels, naai-, rijg-, en borduurgarens.
  • Sectie Distex: alle voor de consumptie gereedgekomen produkten, welke onder de drie bovengenoemde kantoren ressorteerden, alsmede andere voor de consumptie ter beschikking komende textielprodukten.
De volgende Beschikkingen werden bij de Textielbeschikking 1944 ingetrokken:
  • Textielproduktenbeschikking 1940 II
  • Textielbeschikking 1939 nr 1
  • Katoenbeschikking 1939 nr 2
  • Jutebeschikking 1939 nr 2
  • Kunstzijdebeschikking 1939 nr 1
  • Kapokbeschikking 1939 nr 1
  • Linnenbeschikking 1939 nr 1
  • Beschikking van de Secretaris Generaal van 23 januari 1941 in zake de distributie van plantaardige vezels
  • Plantaardige Vezel-Beschikking 1940 nr 1
  • Wol- en Lompenbeschikking 1939 nr 1
  • Wolbeschikking 1939 nr 2
  • Lompenbeschikking 1939 nr 1
De Textielbeschikking werd gewijzigd bij de volgende Beschikkingen:
  • Ministeriële Beschikking van 13 maart 1946, no. 18510 HV/PD ( In: Stcrt. 52. )
  • Ministeriële Beschikking van 29 maart 1946, no. 4952 J.Z. ( In: Stcrt. 68. )
  • Ministeriële Beschikking van 21 augustus 1946, no. 58471 HV/PD ( In: Stcrt. 165. )
  • Ministeriële Beschikking van 7 november 1946, no. 80843 HV/PD ( In: Stcrt. 221. )
  • Ministeriële Beschikking van 24 oktober 1947, no. 60770 ( In: Stcrt. 206. )
Bovendien werd de volgende Beschikking van kracht:
Beschikking heffing bijdragen Rijksbureau voor Textiel 1946 van 4 oktober 1946, no. 71361 A.P. ( In: Stcrt. 198. ) .
Distexvergunning: Dit was een regeling, die door de Sectie Distex werd getroffen, voor de teruggave van de vergunning aan teruggekeerde Joden (de textielindustrie was voor de oorlog voor een groot deel in handen van Joden geweest), om handel te drijven in textielartikelen.
Begin 1950 werden de Rijksbureaus gehergroepeerd, i.v.m. een doelmatiger werkwijze. Per 30 januari werd de Sectie Confectie van het Rijksbureau voor Textiel overgebracht naar het adres van de Sectie Distex in Scheveningen. De werkzaamheden werden echter onder dezelfde directies voortgezet.
Op 1 april 1950 werd het Kantoor Tilburg van het Rijksbureau voor Textiel opgeheven. In plaats daarvan werd een 'Sectie Wolindustrie' ingericht bij de andere Secties in Scheveningen.
Op 1 december 1950 werd het Rijksbureau voor Textiel, voor zover dat gevestigd was in Scheveningen, opgeheven, te weten het secretariaat en directie van de Sectie Distex, de Sectie Confectie en de Sectie Wolindustrie. De resterende beleidswerkzaamheden gingen over naar het Ministerie van Economische Zaken. De werkzaamheden, die verband hielden met de afgifte van invoervergunningen, gingen over naar het Centraal Rijksbureau.
Het Rijksbureau voor Textiel te Arnhem werd tenslotte per 31 maart 1955 opgeheven.
Tijdelijk Rijksbureau voor Textiel
Als gevolg van oorlogshandelingen werd de textielsector eind 1944 afgesneden van centrale bestuursorganen in het noorden en kwam het zuiden onder het College van Algemene Commissarissen voor Landbouw, Handel en Nijverheid te staan. Zo werd het Tijdelijk Rijksbureau voor Textiel opgericht, waarbij in Tilburg een afdeling Industrie en in Eindhoven een afdeling Handel werd gevormd. Het Bureau stond onder leiding van een tijdelijke directeur, die totdat de rest van Nederland bevrijd was, dezelfde volmachten had. De werkzaamheden van het Tijdelijk Bureau waren door de aard van de beschikking identiek aan die van het Rijksbureau voor Textiel. Toen na mei 1945 het gehele Nederlandse grondgebied bevrijd was, werden de bevoegdheden weer ingetrokken d.m.v. een verordening in het Publicatieblad van het Militair Gezag ( Publicatieblad Militair Gezag, 8 juni 1945, nr 124. ) .
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijksbureaus voor Textiel, nummer toegang 2.06.076.13, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijksbureaus Textiel, 2.06.076.13, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Inventories