Terug naar zoekresultaten

3.02.02 Inventaris van het archief van het Provinciaal Bestuur en van het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig Gewest Holland, 1796-1798

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.02.02
Inventaris van het archief van het Provinciaal Bestuur en van het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig Gewest Holland, 1796-1798

Auteur

P.M. Toebak

Versie

09-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1987 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Provinciaal Bestuur Gewest Holland
Prov. Bestuur Gewest Holland

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1796-1798

Archiefbloknummer

32909

Omvang

; 445 inventarisnummer(s) 32,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Provinciaal Bestuur en van het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig Gewest Holland, , 1796-1798

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het Provinciaal Bestuur van Holland, 55 vertegenwoordigers van het Hollandse volk, begon op 5 februari 1796 haar werkzaamheden. Het zou in functie blijven tot aan de stichting van de eenheidsstaat door de coupplegers van januari 1798. Om de noodzakelijke eenheid in de werkzaamheden te verkrijgen werd een dagelijks bestuur - het Provinciaal Comité - gevormd. Het Provinciaal Comité verzorgde bestuurstaken, zoals het innen van belastingen, de zorg voor de domeinen en geestelijke goederen en het toezicht op de waterstaatswerken en voedselvoorraden. Ook had het Comité een rechtsprekende functie onder andere op het gebied van openbare orde en veiligheid. Voor de uitvoering van beleid bediende het Provinciaal Comité zich van departementen - van Algemeen Welzijn, van Militaire Zaken, van Financiën en van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken - en van commissies. De belangrijkste was de commissie Binnenlandse Correspondentie. Vanaf februari 1798 volgt het Definitief Administratief Bestuur van het voormalig gewest Holland zowel het Provinciaal Bestuur als het Provinciaal Comité op.
De archieven van het Provinciaal Bestuur, het Provinciaal Comité en van het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig Gewest Holland bevat (geheime) resoluties, stukken betreffende de (eigen) organisatie, financiën, handel en nijverheid, justitie, kerkelijke zaken, militaire zaken, waterstaatsaangelegenheden, onderwijs en uitgewekenen. De nagelaten archiefstukken van de departementen van Algemeen Welzijn, Militaire Zaken, Financiën, Koophandel, Zeevaart en Fabrieken en de commissie van Binnenlandse Correspondentie zijn in aparte rubrieken ondergebracht.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
I. Het Provinciaal Bestuur (2 maart 1796 - 22 januari 1798)
Enige wijzigingen en weglatingen daargelaten, is deze inleiding ontleend aan het artikel van P. Toebak in het NAB 89 (1985) pp. 181-196.
Op 5 februari 1796 stelden de Provisionele Representanten het reglement vast voor het opvolgend gewestelijk regeringscollege, dat als Provinciaal Bestuur aangeduid zou worden. Voor de getrapte verkiezing van dit Provinciaal Bestuur volgde men dezelfde procedure als voor die van de Nationale Vergadering. Holland werd evenredig verdeeld in 55 hoofddistricten, met elk ongeveer 15.000 inwoners. Deze waren gesplitst in dertig eenheden van circa 500 personen. De stemgerechtigden onder hen vormden de grondvergaderingen die op 16 februari 1796 ieder een kiesman met plaatsvervanger aanwezen. De dertig kiesmannen verkozen de volgende dag de afgevaardigde en plaatsvervanger voor hun ressort. Op 2 maart 1796 kwamen aldus 55 vertegenwoordigers van het Hollandse volk als Provinciaal Bestuur bijeen in de oude vergaderzaal van de Staten van Holland en West-Friesland en van de aftredende Provisionele Representanten.
Daar het Provinciaal Bestuur zich niet met buitenlandse zaken bemoeien mocht, kregen alle buitenlandse gezanten het bericht om voortaan geen afschriften meer van hun correspondentie toe te zenden. ( P.B. inv.nr. 25, p. 5 (2 maart 1796). Per vergaderronde zijn de resoluties gedrukt, en is men opnieuw begonnen met nummeren van de pagina's bij de gedrukte resoluties. Zoek daarom eerst op de tussen haakjes vermelde datum en daarna pas op pagina. ) Een en ander neemt niet weg, dat het Provinciaal Bestuur, wat betreft het eigen gewestelijke gezag, uitstekend de grenzen kende der rechten van de Nationale Vergadering.
Het Provinciaal Bestuur werd elk kwartaal bijeengeroepen, ten einde in beginsel gedurende een drietal weken te vergaderen. Op de eerste dinsdag van de maanden maart, juni, september en december zouden de zittingsperioden aanvangen. In verband met het voortbestaan van de Comités van Algemeen Welzijn, van Algemene Waakzaamheid, van Militaire Zaken, van Financiën en van Koophandel en Zeevaart der Provisionele Representanten tot en met 31 maart 1796 duurde de eerste vergadering langer dan drie weken. Trouwens, later kwam dit nog meer dan eens voor; bovendien werden buitengewone samenkomsten gehouden. Iedere gewone vergaderperiode stond onder leiding van een nieuwe voorzitter, gekozen op de laatste dag van de voorafgaande kwartaalzitting. Deze keuze gold eveneens voor eventuele buitengewone bijeenkomsten. Tijdens zijn voorzitterschap trad de gekozene tevens als grootzegelbewaarder op. Het Provinciaal Bestuur beschikte over een vaste ambtelijke secretaris, C. Scheffer, één van de oud-secretarissen van de Provisionele Representanten.
Een gedetailleerd reglement van orde bepaalde de gang van zaken voor de plenaire sessies en wel ten aanzien van de uitschrijving, opening en sluiting, de werkwijze en volgorde bij de behandeling van en beslissing over kwesties. Aan deze regels werd stipt de hand gehouden, zelfs voor hun definitieve vaststelling op 17 juni 1796. ( P.B. inv.nr. 25, pp. 111-115 (17 juni 1796). ) Het in hoofdzaak niet meer gewijzigde concept dateerde overigens al van 2 april 1796. ( Ibid., pp. 177-179 (2 April 1796). ) Nadien veranderde men nog enkele malen het reglement op ondergeschikte punten. De leden kenden bij het beraadslagen en stemmen formeel geen binding met hun hoofddistrict; alleen hun eigen verantwoordelijkheid en inzicht telden. Normaliter volstond het te beslissen met een relatieve meerderheid; in belangrijke gevallen diende echter de absolute meerderheid vóór te zijn, tenzij de kwestie geen uitstel duldde en het quorum desondanks niet aanwezig was. ( Ibid. p. 113 (art. 36-37) (17 juni 1796). ) Behalve van een uitvoerend orgaan, bediende het Provinciaal Bestuur zich van commissies, geheel of ten dele bestaande uit eigen leden. Deze commissies kregen nauw omschreven opdrachten tot onderzoek van concrete punten; na de uitvoering hiervan adviseerden zij de voltallige vergadering tot het nemen van zekere besluiten, gewoonlijk met bevestigend resultaat. Kenden de meeste commissies slechts een kortstondig bestaan, sommige toonden zich van meer dan voorbijgaande aard. Men denke in dit verband aan de tweede Commissie tot Onderzoek naar het Politieke en Financiële gedrag der leden en ambtenaren van de oude regering en aan de Commissie van Superintendentie over het Onderzoek naar het in cultuur brengen der Duinen. De eerstgenoemde commissie bestond uit zes leden, was ingesteld door de Provisionele Representanten ter vervanging van een eerdere soortgelijke commissie en fungeerde van 21 januari tot 28 juni 1796. ( Zie P.R. inv.nr 29, pp. 591-592; zie eveneens P.B. inv.nr 25, p. 198 (28 juni 1796). ) De laatstgenoemde commissie telde eveneens zes leden en was in functie sedert 27 september 1796. ( Ibid., inv.nr. 26, pp. 164-168 (27 september 1796). ) Op 16 februari 1797 wensten de grondvergaderingen het Provinciaal Bestuur van een andere personele bezetting te voorzien, wat geschiedde op 2 en 3 maart, op basis van verkiezingen gehouden op de bovenbeschreven wijze. Dit tweede Provinciaal Bestuur kwam op 21 maart 1797 bijeen en beschikte over dezelfde bevoegdheden en had dezelfde secretaris. De leden bleken over het algemeen minder conservatief dan hun voorgangers, hoewel het voorstel van 22 maart tot het aanbrengen van publieke tribunes in de vergaderzaal het niet haalde. ( P.B. inv.nr. 27, pp. 8-9 (22 maart 1797), p. 13 (23 maart 1797), pp. 30-31 (28 maart 1797) en p. 53 (3 april 1797); ibid. inv.nr. 28, p. 155 (6 januari 1798). ) De openbaarheid der zittingen bleef beperkt tot de toelating van twee dagbladschrijvers, die het Provinciaal Comité op 5 mei 1797 mocht aanstellen. Zij volgden voortaan de niet-geheime discussies binnen het Provinciaal Bestuur en gaven de tekst ervan integraal uit. ( Ibid., inv.nr. 27, pp. 80-81 (6 april 1797) en p. 108 (10 april 1797) ibid., inv.nr. 138, fo. 38v, 42v-43r. ) De resoluties van het Bestuur verschenen reeds vanaf het begin in druk.
Het Provinciaal Bestuur besloot op 6 januari 1798 opnieuw verkiezingen uit te schrijven, voor 16 februari daaropvolgend; vanaf 2 maart 1798 zou het derde Provinciaal Bestuur dan gaan functioneren. De radicaal-unitarische staatsgreep van 22 januari 1798 verijdelde evenwel dit plan. De eerste Nationale Vergadering en later de tweede hadden zich steeds onmachtig getoond tot het ontwerpen van een grondwet naar de zin van de unitarissen. Vandaar deze gewelddadige ingreep. Het Hollandse gewestelijke bestuur was altijd trouw gebleven aan de Bataafse eenheidsgedachte.
Na het slagen van de coup d'état, verdween meteen alle interne provinciale zelfstandigheid. De uitvoerders vernietigden direct het reglement voor de Nationale Vergadering en stichtten de eenheidsstaat. De gewestelijke bestuursorganen werden nog op 22 januari 1798 afhankelijk van en verantwoording schuldig aan de gezuiverde Nationale Vergadering, sindsdien de Constituerende Vergadering genoemd en spoedig van een Voorlopig Uitvoerend Bewind van vijf personen voorzien. Het Provinciaal Bestuur kreeg de aanduiding van voorlopig Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Holland, ( Ibid., inv.nr. 28, p. 3 (23 januari 1798). ) belast met het waarnemen van lopende zaken en het uitvoeren van bevelen. In buitengewone vergadering bijeen, kozen de aanwezigen A. Loosjes Pzn. opnieuw tot voorzitter, die zich onmiddellijk al onbevoegd achtte een missive te openen met het opschrift: au President des Etats de Hollande. ( Ibid., p. 7 (24 januari 1798). ) Op zijn voorstel ook werd het grootzegel als overbodig in de charterkamer opgeborgen. De op dat moment gewraakte wandrochtelijke Souvereiniteit der provincie gaf Holland dus aanstonds en zonder tegenstribbelen prijs. Als blijk van tevredenheid maakte de Constituerende Vergadering hiervan honorable mentie in haar notulen van 24 januari 1798. ( Ibid., pp. 22, 23 (29 januari 1798). ) Op 31 januari ging het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur op reces op last van het Voorlopig Uitvoerend Bewind, bij gebrek aan voldoende te verrichten werkzaamheden. Op gezag van hetzelfde orgaan gereduceerd tot twintig personen, kwam het definitief Intermediair Administratief Bestuur op 5 februari 1798 bijeen, dat zowel het gewezen Provinciaal Bestuur als het opgeheven Provinciaal Comité moest vervangen. ( Zie I.A.B., inv.nr. 15, p. 1 (5 februari 1798). )
II. Het Provinciaal Comité
Artikel 72 van het reglement van 5 februari behelsde dat het Provinciaal Bestuur binnen veertien dagen na zijn aantreden op 2 maart een dagelijks lichaam moest aanstellen van twintig personen, dat voor de voorbereiding en afhandeling van zaken zou worden opgesplitst in een viertal afdelingen of departementen. Dit orgaan kreeg de naam van Provinciaal Comité. ( Zie P.R., inv.nr. 30, pp. 169, 171 (art. 72, 78). ) De leden van het Provinciaal Comité mochten uit het Provinciaal Bestuur afkomstig zijn; bij toetreding tot het comité verviel evenwel aanstonds het eventuele lidmaatschap van het Provinciaal Bestuur. Inderdaad vonden op 14 maart 1796 de keuze en benoeming plaats, hetgeen per departement geschiedde. De aangewezenen behielden acht dagen lang het recht onderling van departement te verwisselen, mits ze het Provinciaal Bestuur hiervan op de hoogte stelden en deze instantie daaraan haar goedkeuring verleende. ( P.B., inv.nr. 25, p. 66 (14 maart 1796). ) De benoeming gold voor een jaar. Het Provinciaal Bestuur stelde op dezelfde dag J.F. Leemans tot secretaris in ambtelijke dienst aan, destijds nog als zodanig fungerend voor het Comité van Algemeen Welzijn der Provisionele Representanten. Omdat dit comité en, gelijk gezegd, die van Militaire Zaken, van Financiën en van Koophandel en Zeevaart tot en met 31 maart 1796 aanbleven, trad het Provinciaal Comité met zijn departementen eerst de dag daarop in werking. Verschillende overwegingen leidden tot de oprichting van het Provinciaal Comité, functionerend als een soort ministerraad in de dop: de noodzakelijke éénheid in de werkzaamheden moest beter gewaarborgd worden dan tijdens het bewind van de Provisionele Representanten met hun vele uitvoerende comités verkregen was. Het beginsel van de scheiding der machten wilde men aldus realiseren door de regeling van veel routinezaken uit handen van het Provinciaal Bestuur te nemen. ( Ibid., p. 162 (31 maart 1796). ) Het algemene arbeidsterrein van het Provinciaal Comité blijkt uit artikel 74 van het reglement van 5 februari 1796. Het comité schreef de gewone en buitengewone vergaderingen van het Provinciaal Bestuur uit en bereidde deze voor; het adviseerde dit orgaan in alle kwesties van niet-justitiële aard; ( In de aangelegenheden van justitiële aard adviseerde het Hof van Holland aan het Provinciaal Bestuur. ) het voerde de directie (...) over de algemeene huishoudelyke zaaken, der Provincie, over de Financie, over de Provintiaale Militaire zaaken, en over hetgeen strekken kan tot bevordering der onderscheidene takken van Publiquen welvaart. ( Zie P.R. inv.nr. 30, p, 170 (art. 74). ) Hieruit vloeiden tal van bijzondere bevoegdheden en taken voort. In de voorlopige instructie van 4 april 1796 ( P.B., inv nr. 25, pp. 187-188 (4 april 1796). ) en de definitieve versie van 1 oktober van dat jaar ( Ibid., inv.nr. 26, pp. 247-250 (1 oktober 1796). ) ging het Provinciaal Bestuur op een aantal hiervan nader in. Hierbij valt op dat de instructie van 28 augustus 1751 voor de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland ( Archieven van de Staten van Holland en West-Friesland na 1572, inv.nr. 192, pp. 816-827. ) grotendeels bleef gehandhaafd. Nadien dwong de praktijk het Provinciaal Bestuur nog enkele keren de rechten en plichten van zijn uitvoerend lichaam scherper te formuleren. ( Cfr. bijvoorbeeld: P.B., inv.nr. 25, pp. 18-19 (11 mei 1796), pp. 112-114 (26 mei 1796), pp. 57-58 ( 10 juni 1796) en ibid., inv.nr 26, p. 260 ( 1 oktober 1796); en ook ibid., p. 18 (8 december 1796), pp. 76-77 (16 december 1796), p. 116 (22 december 1796) en ibid., inv.nr. 28, pp. 51-52 (11 september 1797). ) Tot de bijzondere bestuursbevoegdheden en - taken van het Provinciaal Comité behoorde de zorg voor de inning en afdracht van belastingen als de collectieve middelen en de verpondingen, alsmede de zorg voor de administratie der domeinen en geestelijke goederen. Een en ander stelde het Provinciaal Comité mede in staat om op gezette tijden overzichten der gewestelijke geldmiddelen bij het Provinciaal Bestuur in te leveren en paste bij zijn bevoegdheid om controle uit te oefenen op het functioneren van het Comité van Rekeningen. Het Provinciaal Comité hield bovendien toezicht op de waterstaatswerken die door het gewest bekostigd werden ten behoeve van de binnenscheepvaart en ter voorkoming van overstromingen. Met het oog hierop diende het in overleg te treden met de Commissie tot de Superintendentie der Zeedijken en Zeeweringen. Ook mocht het Provinciaal Comité bepaalde ambtenaren benoemen, betalingsopdrachten afgeven en beschikken op rekesten om admissie tot het notariaat en op verzoeken tot het drijven of overdragen van bakkerijen, bierstekerijen of bierstallen, slijterijen en grossierderijen. ( Verzoeken tot het oprichten van bakkerijen, bierstekerijen, slijterijen en grossierderijen vermocht alleen het Provinciaal Bestuur in te willigen of af te wijzen. ) Bij het Provinciaal Comité berustte daarenboven als bestuurstaak de uitvoering van het beleid inzake de in- en uitvoer van granen, zoals vastgesteld in de publicatie van 5 april 1796 van het Provinciaal Bestuur. In navolging van de Provisionele Representanten stimuleerde het Provinciaal Bestuur de invoer van koren in Holland door het uitloven van premies. Enerzijds wilde men aldus de voedselsituatie in het eigen gewest verbeteren, anderzijds de werkzaamheid der trafieken bevorderen. De uitvoer van granen werd uit handelsoogpunt evenwel niet al te zeer aan banden gelegd, ofschoon de voorraden niet tot onder een bepaald niveau mochten slinken. Het Provinciaal Comité had het recht de opdrachten tot uitbetaling der premies te geven en controleerde de feitelijke tarwevoorraad en besliste over de exportvergunningen. ( P.B., inv.nr. 25, pp. 202-203 (5 april 1796). ) De Nationale Vergadering gaf in haar reglement alleen aan zichzelf het recht om in dit verband beperkend op te treden. Daarom verdwenen na een overgangsperiode van een half jaar met ingang van 1 september 1796 de Hollandse beperkende bepalingen op de export van granen en andere produkten, zoals boter. ( Nieuwe Nderlandsche Jaarboeken, XXXI (1796) eerste stuk, p. 86 (art. 93-94); P.B., inv.nr. 25, pp. 199-200 (28 juni 1796). )
Naast de genoemde bestuursbevoegdheden en -taken had het Provinciaal Comité tevens een rechtsprekende functie inzake geschillen van fiscale aard, ambtsmisdrijven en de verstoring van de openbare orde en veiligheid. Zodra het Provinciaal Bestuur op reces ging, kreeg zijn dagelijks lichaam nog meer rechten. Het kon dan namens het Provinciaal Bestuur bijvoorbeeld ook akten van venia aetatis en bepaalde octrooien verlenen, collaties met vicarieën bevestigen, surséances van betaling toestaan, alsmede de suspensies van rechterlijke procedures en vonnissen. De voorzitter van het Comité beschikte op dat moment over het grootzegel, althans indien zijn collega van het Provinciaal Bestuur zich buiten 's-Gravenhage bevond.
Om de drie maanden moest het Provinciaal Comité bij het Provinciaal Bestuur een verslag indienen, waarin het van zijn handelen verantwoording aflegde. De secretaris van het Provinciaal Bestuur had bemoeienis met de opmaak hiervan; evenzo was hij betrokken bij het opstellen der agendapunten voor de aanstaande vergadering van het Provinciaal Bestuur ( P.R., inv.nr. 30, pp. 168-169 (art. 68) en pp. 170-171 (art. 77). ) door het Comité. Er bestonden meer relaties van institutionele aard tussen beide organen. Zo had de voorzitter van het Provinciaal Bestuur als toehoorder ieder moment "den vryen toegang" tot de bijeenkomsten van het Provinciaal Comité, terwijl van minstens vijf leden verwacht werd, dat ze in diezelfde kwaliteit steeds de zittingen van het Provinciaal Bestuur bijwoonden, ( P.B., inv.nr. 25, p. 187 (art. 1) (4 april 1796), pp. 113-114 (26 mei 1796); ibid., inv.nr. 26, p. 247 (art. 1) (1 oktober 1796). ) tenzij de beraadslagingen het Comité zelf betroffen. ( Zie P.R., inv.nr 30, p. 171 (art. 78); P.B., inv.nr. 25, p. 112 (art. 23) (17 juni 1796); ibid., inv.nr. 27, p. 52 (13 mei 1797). ) Twee leden van het Departement van Algemeen Welzijn en één van ieder ander departement namen deze taak op zich. ( Ibid., inv.nr. 148, fo. 2r. ) Gemengde commissies van leden uit beide lichamen bleken daarnaast geenszins uitzonderlijk. Zelfs hadden het Provinciaal Bestuur en het Comité een gemeenschappelijke secretarie onder de gezamenlijke leiding van de beide secretarissen, bestaande uit commiezen en klerken. ( Ibid., inv.nr. 26, pp. 62-66 (14 december 1796). ) Met dit alles poogde men bewust de doelmatigheid van het gewestelijk bestuur te verhogen. De contacten tussen de twee organen verliepen overigens wel eens stroef. Soms kwamen competentiegeschillen voor, bijvoorbeeld over de bewaring van het grootzegel ( Ibid., inv.nr. 25, p. 18 (11 mei 1796), pp. 113-114 (26 mei 1796) en p. 58 (10 juni 1796). ) of over het recht tot afhandeling van een bepaalde zaak. ( Cfr. ibid., inv.nr. 27, p. 52 (13 mei 1797). ) In de oude vertrekken van de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier, gelegen onder de zaal van de voormalige Hollandse Staten, vergaderde het Provinciaal Comité minimaal drie keer per week, op maandag, woensdag en vrijdag, van tien tot twaalf uur. In de regel beraadslaagde het evenwel iedere dag, behalve in de weekeinden. De president, secretaris en departementssecretarissen bereidden deze bijeenkomsten voor, van negen tot tien uur. Op 6 april 1796 stelde het Provinciaal Comité zijn vergaderreglement vast. ( Ibid., inv.nr. 148, fo. 38v-43r. ) Dit regelde opening en sluiting der samenkomsten, de verkiezing van de voorzitter, de werkwijze en volgorde bij de behandeling van en beslissing over kwesties. Iedere maand zat een ander lid de vergadering voor, daartoe gekozen door de overige leden. De stemprocedure binnen het comité was al op 5 februari 1796 bepaald en was gelijk aan die van het Provinciaal Bestuur. ( Zie P.R., inv.nr. 30, p. 170 (art. 76); P.B., inv.nr. 26, p. 247 (art. 5-6) (1 oktober 1796). ) Op 28 maart 1797 benoemde het Provinciaal Bestuur een nieuw comité, nadat het juist zelf van samenstelling veranderd was. Tal van invloedrijke leden van het vorige comité bleven nochtans aan, evenals secretaris Leemans. Het tweede Provinciaal Comité trad op 5 april 1797 in functie. De staatsgreep van 22 januari 1798 had eveneens consequenties voor dit Provinciaal Comité. Weliswaar werkte het nog enige tijd onder de naam van Comité van het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur door, uiteraard zonder adviezen te verstrekken en handelingen te verrichten omtrent zaken waarvan de oplossing souvereine macht impliceerde, maar op 4 februari 1798 gelastte het Voorlopig Uitvoerend Bewind van de Constituerende Vergadering der Bataafse Republiek toch het comité om de volgende dag zijn werkzaamheden te beëindigen, wat inderdaad geschiedde. ( P.B., inv.nr. 166, tweede gedeelte, fo. 141v-142r. )
III. De departementen en de Commissie van Binnenlandse Correspondentie
III.1 Algemeen
Eén van de motieven voor de oprichting van het Provinciaal Comité als instantie tussen het Provinciaal Bestuur en de departementen was om een eenheid in de beleidsuitvoering te krijgen. Stellig berustte bij het comité de generaale- en opperbehering der uit te voeren taken. De departementsleden overlegden en besloten gezamenlijk in de vergaderingen van het Provinciaal Comité; alleen op naam en gezag van het Comité werden resoluties, vonnissen, akten en betalingsopdrachten voor derden uitgevaardigd en adviezen naar het Provinciaal Bestuur gezonden. De departementen waren slechts gemaks- en ordershalve opgericht om zich met specifieke taken bezig te houden. Vrijwel alle beslissingen en adviezen, uitgaande van het Provinciaal Comité, werden in een of meer departementen voorbereid. De gemeenschappelijke vergadering behoefde veelal slechts hun concepten te beoordelen en goed te keuren. De departementen traden alleen naar buiten, wanneer ze met ambtelijke colleges of ondergeschikte functionarissen correspondeerden over routinewerk. Ook wel gebeurde zulks, als ze burgers toestonden mondeling kwesties toe te lichten. ( Zie P.R., inv.nr. 30, p. 173 (art. 84-85); P.B., inv.nr. 148, fo. 38v-43r. ) Overigens waren rechtstreekse contacten, dus buiten het Provinciaal Comité om, met de bevolking en overheidsorganen niet toegestaan. ( Ibid., inv.nr. 25, p. 169 (1 april 1796) en p. 203 (5 april 1796). ) Het vergaderreglement van 6 april 1796 van het Provinciaal Comité wijdde eveneens een hoofdstuk aan de activiteiten van de departementen. Deze beraadslaagden minstens driemaal per week, op maandag, woensdag en vrijdag, en wel in de namiddag tot drie uur. Meer dan eens vergaderden ze echter ook op andere dagen, behalve in de weekeinden. Ze konden eigen commissies instellen ten behoeve van bepaalde werkzaamheden; de departementen beschikten over eigen secretarissen en klerken, die onder leiding van de algemene secretaris van het Provinciaal Comité stonden. ( Ibid., inv.nr. 30, p. 174 (art. 88-89). ) Behalve van departementen bediende het Provinciaal Comité zich in voorkomende gevallen van commissies, die interdepartementaal samengesteld konden zijn. De belangrijkste was de Commissie van Binnenlandse Correspondentie, in functie vanaf 7 april 1796. Thans volgt een uiteenzetting van de bevoegdheden en werkzaamheden van de onderscheiden departementen van de genoemde Commissie.
III.2 Departement van Algemeen Welzijn
Het Departement van Algemeen Welzijn vormde het belangrijkste departement en bewoog zich het minst op specifiek terrein. Het bereidde vele bestuursbeslissingen van het Provinciaal Comité voor, bijvoorbeeld inzake verpondingen, domeinen, jacht en visserij, waterstaat, overheidsgebouwen, recht en bestuursorganisatie, kerkelijke zaken, uitgewekenen en noodlijdenden. Tal van andere besluiten bereidde het tezamen met het Departement van Financiën voor, zoals omtrent collectieve middelen en economische vergunningen. ( P.R., inv.nr. 30, pp. 171-172 (art. 80). ) Rechtspraak oefende het departement in fiscale aangelegenheden en ambtsmisdrijven uit, dit in combinatie met het Departement van Financiën. De hierbij gevelde vonnissen werden slechts voor de vorm gesteld op naam van het Provinciaal Comité. Tenslotte mocht het Departement van Algemeen Welzijn gerechtelijke vooronderzoeken instellen in cas van verradery, muitery, seditie of oproer, terwijl de afwikkeling van deze strafprocedure door het Provinciaal Comité geschiedde. ( Ibid., p. 171 (art. 80). ) Het departement bestond uit acht leden, die op 1 april 1796 hun werkzaamheden begonnen. Om de twee weken kozen ze uit hun midden een voorzitter en vice-voorzitter. Als regel gold daarbij, dat telkens een gewezen lid van het voormalig Comité van Algemeen Welzijn der Provisionele Representanten de helft van het presidium uitmaakte, de ene keer als president, de andere maal als diens plaatsvervanger. L.J. Blok fungeerde vanaf 13 april 1796 als secretaris. Deze nam, indien nodig, tevens het secretariaat van het Provinciaal Comité waar; eveneens trad hij steeds als secretaris van de bovenbedoelde gecombineerde vergaderingen der Departementen van Algemeen Welzijn en Financiën op. Met het oog op de vereiste efficiëntie vormde het Departement van Algemeen Welzijn een negental commissies van twee tot vier leden. ( P.B., inv.nr. 303, pp. 3-5. ) In een van deze commissies, namelijk die der collectieve middelen en remotiën, zetelde de advocaat-fiscaal der collectieve middelen. Twee leden van het departement hadden, namens het gehele Provinciaal Comité, zitting in het College der Sociëteit van 's-Gravenhage, tezamen met vertegenwoordigers van het Hof van Holland en van de Haagse magistraat.
Gelijktijdig met de personele bezetting van het Provinciaal Comité werd die van het Departement van Algemeen Welzijn op 5 april 1797 vernieuwd. Blok bleef aan. De staatsgreep van 22 januari 1798 betekende het einde voor het functioneren van dit departement. Vermoedelijk hielden de leden op 29 januari hun laatste bijeenkomst. De gecombineerde vergaderingen met het Departement van Financiën duurden nog tot 30 januari daaropvolgend.
III.3 Departement van Militaire Zaken
Het Departement van Militaire Zaken was op zeer specifiek terrein werkzaam. ( Zie P.R., inv.nr. 30, p. 172 (art. 81). ) Het behandelde de militaire aangelegenheden die onder de competentie van de gewestelijke overheid vielen. In het bijzonder valt in dit verband te denken aan het toezicht op de fortificatiën en militaire magazijnen, alsmede aan de materiële verzorging van de garnizoenen en ingekwartierde soldaten. Het departement had mede bemoeienis met het commando over het Haagse garnizoen, met troepenverplaatsingen in het gewest Holland en met aspecten van de gewapende burgerwacht aldaar. De rol van het Departement van Militaire Zaken was nagenoeg geheel van adviserende aard; soms kreeg het kwesties ter afhandeling toebedeeld.
De vier leden kwamen op 1 april 1796 voor het eerst bijeen. Periodiek kozen ze een nieuwe voorzitter. Op 7 april 1796 stelden ze J. van Oostendorp als secretaris aan, die tevoren die functie in het Comité van Militaire Zaken der Provisionele Representanten had waargenomen. Na bijna een jaar, op 5 april 1797, veranderde de samenstelling van dit departement, tegelijk met die van het Provinciaal Comité. Van Oostendorp handhaafde men. Het Departement van Militaire Zaken zette zijn werkzaamheden nog enkele dagen na de staatsgreep van 22 januari 1798 voort, maar ging waarschijnlijk 1 februari daaraanvolgend definitief uiteen.
III.4 Departement van Financiën
Het Departement van Financiën hield zich bezig met financiële en justitiële zaken. ( Zie P.R., inv.nr. 30, pp. 171-172 (Art. 80 en 82). ) In de eerste groep vallen de ontvangst en registratie van de opgaven der gewestelijke comptabele beambten op; daarnaast de bevelen, uitgevaardigd op last van het Provinciaal Comité, aan het Bureau van Financie tot de feitelijke opmaak en afgifte der betalingsopdrachten. Drie leden van het Provinciaal Comité dienden deze ordonnantiën te ondertekenen, waaronder altijd een lid van het Departement van Financiën. ( P.B., inv.nr. 26, p 248 (art. 23) (1 oktober 1796). ) Met betrekking tot de opstelling van de financiële overzichten voor het Provinciaal Bestuur en het voldoen aan de quota voor de Nationale Vergadering verrichtte het departement voorts voorbereidende werkzaamheden. Slechts de routinecorrespondentie met de ontvangers der collectieve middelen mocht het spoedig zelfstandig afdoen, mits het hierover op gezette tijden verslag uitbracht in de vergadering van het gehele Comité. ( Ibid., inv.nr. 148, fo. 35v-36r. )
Wat betreft de justitiële werkzaamheden en de overige handelingen van het departement in verband met de collectieve middelen, kan hier volstaan worden met een verwijzing. Deze geschiedde immers in samenwerking met het Departement van Algemeen Welzijn.
De vier leden van het Departement van Financiën begonnen op 1 april 1796 de vergaderingen. Ze kozen periodiek uit hun midden een nieuwe voorzitter. Al op de eerste dag benoemden ze C.H. van Steimenberg Reuvens, oud-secretaris van het Comité van Financiën der Provisionele Representanten, tot secretaris. Op 5 april 1797 veranderde de samenstelling van het Departement van Financiën, ten gevolge van de benoeming van nieuwe leden in het Provinciaal Comité door het Provinciaal Bestuur op 28 maart 1797. Steimenberg Reuvens bleef aan. Het departement beëindigde op 5 februari 1798 zijn activiteiten, daartoe gedwongen door de uitvoerders van de staatsgreep van 22 januari 1798.
III.5 Departement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken
Het Departement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken bracht ter bevordering van de economische toestand in Holland vele adviezen aan het Provinciaal Comité uit. ( Zie P.R., inv.nr. 30, pp. 172-173 (art. 83). ) Omvangrijk waren eveneens de werkzaamheden van het departement wegens de bevoegdheden van het Provinciaal Comité ten aanzien van de in- en uitvoer van primaire goederen, onder andere in het kader van de noodzakelijke controle op import en export van granen. Het departement overlegde in voorkomende gevallen met de Departementen van Algemeen Welzijn en Financiën ten behoeve van de opstelling van rapporten. Ook kreeg het op 11 april 1796 van het Provinciaal Comité de opdracht om tezamen met het Departement van Financiën de zaken af te wikkelen van het voormalig Comité de Vivres der Provisionele Representanten. ( P.B., inv.nr. 148 (11 april 1796). ) Dit comité had de betaling der vorderingen in Holland geregeld. ( Zie P.R., inleiding, p. 69. ) Het Departement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken bestond uit twaalf leden, deskundig op de relevante arbeidsterreinen. Slechts vier leden hadden gelijktijdig zitting in het Provinciaal Comité; zulks geschiedde bij onderlinge schikking en volgens een rooster. ( P.B., inv.nr. 387, p. 3. ) Acht leden konden zich op deze wijze steeds vrijelijk buiten 's-Gravenhage begeven. Dit departement wilde duidelijk de economische ontwikkelingen op de voet volgen. Met dit beeld stemmen de aanleg van verzamelingen van berichten uit andere delen van Europa en de drukke correspondentie met bijvoorbeeld verwante lokale instanties uit Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht overeen.
Op 1 april 1796 ving het departement zijn werkzaamheden aan. Iedere week werd een nieuwe voorzitter gekozen. De leden stelden op de genoemde dag J.J. Ebeling tot secretaris aan, die reeds als zodanig werkzaam was geweest bij het opgeheven Comité van Koophandel en Zeevaart van de Provisionele Representanten. De personele bezetting wijzigde zich op 5 april 1797 en bleef daarna gelijk tot 5 februari 1798.
III.6 Commissie van Binnenlandse Correspondentie
Hierboven werd uiteengezet dat het Comité van Algemene Waakzaamheid na het uiteengaan der Provisionele Representanten nog een maand bleef functioneren. Na de opheffing ervan op 31 maart 1796 machtigde het Provinciaal Bestuur zijn uitvoerend lichaam om twee leden te benoemen om het archief over te nemen. ( P.B., inv.nr. 25, pp. 166-167 (31 maart 1796). ) Al de volgende dag gaf het Provinciaal Comité deze vergunning aan het Departement van Algemeen Welzijn door, met de toevoeging dat eventueel meer dan twee leden hiermee belast mochten worden. ( Ibid., inv.nr. 148, for. 2v-3r. ) 's Middags reeds stelde dit departement een commissie van drie leden aan, niet alleen om het archief, maar ook om de taken van het gewezen Comité van Algemene Waakzaamheid over te nemen. ( Ibid., inv.nr. 303, p. 2. ) Vermoedelijk meende men, dat deze taken vanzelf onder het departement vielen; niet vreemd, gelet op de bevoegdheid tot gerechtelijke vooronderzoeken in cas van verradery, muitery, seditie of oproer. ( Zie P.R., inv.nr. 30, p. 171 (art.80). ) Juist met deze materie had het Comité van Algemene Waakzaamheid zich bemoeid. ( Ibid., inleiding, pp. 67. ) Niettemin bleek de veronderstelling onjuist. Pas op 5 april kwalificeerde het Provinciaal Bestuur het Provinciaal Comité tot de instelling van een commissie om de taken van het voormalige Comité over te nemen. ( P.B., inv.nr. 25, p. 209 (5 april 1796). ) Twee dagen later werd deze Commissie geïnstalleerd, weliswaar uit dezelfde personen bestaand en met dezelfde naam als de departementale Commissie van 1 april, maar ze viel thans direct onder het gehele Provinciaal Comité. ( Ibid., inv.nr. 148, fo. 52v-53r. ) Het Departement van Algemeen Welzijn gaf formeel op 8 april het archief aan de pas benoemde commissie over. ( Ibid., (8 april 1796). ) Deze Commissie van Binnenlandse Correspondentie werkte volgens de instructie van 1 mei 1795 van het Comité van Algemene Waakzaamheid. ( Zie P.R., inv.nr. 21, pp. 18-20. ) Nadien leidde dit nog tot onzekerheid over de werkelijke status van de Commissie: stond ze nu onder het Provinciaal Comité of was ze hieraan gelijkwaardig? ( Cfr. P.B., inv.nr. 27, pp. 67-68 (4 april 1797) en p. 4 (7 juni 1797); inv.nr. 28, p. 189 (2 oktober 1797); inv.nr. 148, fo. 103v-104r, 166v; inv.nr. 149, fo. 127r-128r, 144v (oktober). ) Haar taken kwamen neer op het inwinnen van informatie en uitoefenen van controle in verband met mogelijke staatsgevaarlijke omstandigheden en activiteiten. Ze was door het Provinciaal Comité gemachtigd om daartoe contact te onderhouden met plaatselijke organen en om verdachte personen te arresteren en te ondervragen. ( Ibid., inv.nr. 150 (6 juni 1796). ) De commissie diende mee te werken bij de controle op de invoer van granen en uitvoer van geld deswege; tevens bij het toezicht op het verblijf en vertrek van personen. Bovendien adviseerde ze het Provinciaal Comité over kwesties die haar domein betroffen. De Commissie van Binnenlandse Correspondentie begon op 7 april 1796 haar werkzaamheden. Ze kreeg de beschikking over een amanuensis G. Cassa, gewezen secretaris van het Comité van Algemene Waakzaamheid der Provisionele Representanten. Het tweede Provinciaal Comité bepaalde op 7 april 1797 dat de Commissie voortaan uit vijf leden zou bestaan, wederom drie van het Departement van Algemeen Welzijn, en daarbij telkens één van de Departementen van Militaire Zaken en Financiën. ( P.B., inv.nr. 158, fo. 75v. ) Dit werd op 8 april voorlopig en op 12 april definitief verwezenlijkt. ( Ibid., fo. 81v, 130r-v. ) Cassa bleef aan. Acht dagen na de staatsgreep van 22 januari 1798, op 30 januari, verviel een belangrijk deel van de bestaansgrond der commissie. De Commissie van Binnenlandse Correspondentie uit de Constituerende Vergadering van de Bataafse Republiek beval toen, dat de lokale instanties tot nader order rechtstreeks met haar contact moest onderhouden. ( Ibid., inv.nr. 28, p. 27 (31 januari 1798). ) Op 5 februari 1798 sloot de Hollandse commissie het restant van haar werkzaamheden af.
Organisatieschema Provinciaal Bestuur
Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend.

Inhoud en structuur van het archief

Ordening van het archief
Men vindt in deze inventaris twee categorieën stukken: stukken van algemene en stukken van bijzondere aard. Onder bijzonder kan men de inhoud van de stukken nader bepalen aan de hand van de taken van het bestuur waaronder ze zijn gerangschikt.
De hoofdserie, de gedrukte resoluties van het Provinciaal Bestuur vindt men onder Algemeen. Op deze gedrukte resoluties zijn klappers vervaardigd met voorin een trefwoordenlijst. Deze trefwoordenlijsten zijn als bijlage opgenomen in de inventaris. De ingekomen en minuten van uitgaande stukken zijn geordend op laatste afdoeningsdatum en ook toegankelijk via de klappers.
  1. trefwoordenlijst (zie Bijlagen: Lijst van onderwerpen voorkomende in de toegangen op de resoluties...),
  2. klappers op de resoluties (inv.nrs. 30 en 31),
  3. resoluties en bijlagen (inv.nrs. 25-28, 32-67).
Aangezien het Provinciaal Comité het Provinciaal Bestuur vaak verving zijn ook de resoluties en bijlagen van dit Comité van belang. Op de resoluties zijn klappers vervaardigd, met voorin een trefwoordenlijst. Deze trefwoordenlijsten bevinden zich eveneens voorin in inv.nrs. 169-171.
De minuten van uitgaande stukken zitten op datum van afdoening en zijn ook toegankelijk via deze klappers. De ingekomen stukken hebben eigen toegangen.
  1. trefwoordenlijsten (zie voorin inv.nrs. 169-171),
  2. klappers op de resoluties (inv.nrs. 169-171), en/of toegangen op de ingekomen stukken (inv.nrs. 213-246),
  3. resoluties en minuten van uitgaande stukken (inv.nrs. 148-166, 247), en/of ingekomen stukken (inv.nrs. 172-211).

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Provinciaal Bestuur Gewest Holland, nummer toegang 3.02.02, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Prov. Bestuur Gewest Holland, 3.02.02, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
3.01.04.01 - Staten van Holland en West-Friesland, 1572-1795
3.01.04.02 - Staten van Holland en West-Friesland en van Gecommitteerde Raden in het Zuiderkwartier en op daarmee samenhangende archieven, 1572-1795
3.01.04.04 - Venia Aetatis. Index op de verzoekschriften om en door de Staten van Holland verleende akten, 1613-1794
3.01.04.05 - Index op Octrooien verleend door de Staten van Holland, 1601-1807

Bijlagen

Archiefbestanddelen