Terug naar zoekresultaten

3.02.06 Inventaris van het archief van het Departementaal Bestuur van Holland, 1802-1807

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.02.06
Inventaris van het archief van het Departementaal Bestuur van Holland, 1802-1807

Auteur

P.J. Margry

Versie

09-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1987 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Departementaal Bestuur van Holland
Departementaal Bestuur Holland

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1802-1807

Archiefbloknummer

32912

Omvang

; 334 inventarisnummer(s) 24,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een enkel stuk is in hetopgemaakt.
Nederlands
Hebreeuws

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Departementaal Bestuur van Holland, , 1802-1807

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het Departementaal Bestuur van Holland, dat functioneerde van 1802 tot 1807, stond als bestuursorgaan tussen de nationale regering en de lokale besturen in. Het had taken op de volgende gebieden: openbaar gezag, waterstaatszaken, religieuze zaken, financiële- en sociale zaken. Het hield toezicht op lokale bestuurders, de jacht en de visserij, waterschappen en verveningen en het had de zorg voor de domeinen en het onderwijs.
Het archief van het Departementaal Bestuur en het Gedeputeerd Bestuur - een kleiner gezelschap dat de besluiten van het Departementaal Bestuur uitvoerde en het verving tijdens haar afwezigheid - bevat resoluties, missiven, ingekomen en minuten van uitgaande stukken, toegangen op de resoluties (indices, 'notul-boekjes', repertoria). De resoluties met bijlagen zijn per maand geordend en per dag (vergadering) genummerd. Daarnaast zijn er stukken die de eigen organisatie betreffen (ambtenaren, financiën) en akten, rekesten, reglementen, beschikkingen en dergelijke over specifieke onderwerpen, zoals belastingen, domeinen, politie en justitie. Verder bevinden zich de nagelaten documenten van een aantal commissies in dit archief waaronder stukken van de commissie tot de zaken van de economie en armbestuur, de commissie tot de dijk- en polderzaken en tot de inspectie van de werken op de eilanden in de Zuiderzee, de commissie tot de kerkelijke zaken, de commissie tot de militaire zaken en burgerbewapening en de commissie van de hoge en lage scholen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. De periode 1802-1805
De verdeling van de voormalige gewesten in geheel nieuw gevormde departementen bleek om verschillende redenen niet aan de verwachtingen te voldoen. ( Zie hiervóór de algemene inleiding p.11. ) De opvatting deed opgang om weer tot de oorspronkelijke gewestelijke grenzen terug te keren. In plaats van een verdeling in zes departementen zou Holland weer één groot departement vormen, geregeerd door één departementaal bestuur. Deze ideeën werden vastgelegd in de nieuwe staatsregeling van 16 oktober 1801. ( Zie Van Hasselt, Verzameling van Nederlandsche staatsregelingen en grondwetten (Amsterdam, z.j.) ) Deze gaf de opdracht tot de instelling van nieuwe departementale besturen en bood tevens enige voorlopige instructies. In de artikelen 62 tot en met 72 stond globaal omschreven wat de organisatie en de taken van een dergelijk bestuur zouden moeten inhouden. Artikel 63 bepaalde dat er voor elk te vormen departement een commissie moest worden ingesteld die "den voet en inrichting" van elk departement nader moest uitwerken. Er hoefde geen uniforme regeling te komen, tot op zekere hoogte was men bevoegd zelf een eigen reglement samen te stellen. Op 27 oktober 1801 besloot het Staatsbewind tot de instelling van de voorgeschreven commissies. ( ARA, Tweede Afdeling, Archief van het Staatsbewind, inv. nr. 2, Staatsbesluit van 27 october 1801, no 43. ) De commissie voor het departement Holland ging daarop op 16 november aan het werk. ( Leden van de Hollandse commissie: A.J. Cuperus, M.C. van Hall, D. Heijting, J.H. de Lang, J. Luzac, J.A. van der Spijk, P.H. van der Wall, P. van Zeeburg en R.H. Arntzenius (secretaris). ) Op 1 december van datzelfde jaar moest er één lid uit iedere commissie naar Den Haag komen om met een commissie uit het Staatsbewind de zaken definitief vast te leggen en al te grote onderlinge verschillen wat bij te schaven. Ook mochten de reglementen niet in tegenspraak met de staatsregeling zijn. Dit alles had tot gevolg dat er de nodige vertragingen ontstonden. ( C.W. van der Pot, Eerste pogingen tot staatsrechtvorming in de onderdeelen der Bataafsche Republiek (Amsterdam, 1947) pp.121-122. ) Grote verschillen waren er met de namen ten aanzien van de organisatie, bestuur en justitie, die per departement zoveel mogelijk op de oude voet werden gehandhaafd. Op het ontwerp van het Hollandse reglement had bestuurder en aanstaand lid van het Gedeputeerd Bestuur van Holland A.P. Twent belangrijke aanmerkingen, die voor het grootste deel werden overgenomen. ( DB nr. 150. ) Uiteindelijk werd het gereviseerde reglement op 4 april 1802 ingestuurd. ( RAZH, Archief mr. M.C. van Hall, inv. nr. 5; zie ook VROA 24 (1901) p.67. ) Nadat alle clausules die op gespannen voet met de staatsregeling stonden eruit waren verwijderd, kon het op de 29e van de maand door het Staatsbewind worden goedgekeurd. ( Publicatie van het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek inhoudende het reglement voor het department Holland, gearresteerd den 29 april 1802 (Den Haag, 1802). ) Natuurlijk moest in dit achtste jaar van de revolutie vervolgens de invloed van het stemgerechtigde deel van het Bataafse volk tot uiting komen. Alle reglementen werden "door eene zeer groote en der éénparigheid zeer nabij komende meerderheid deze stemgerechtigden... goedgekeurd en aangenomen. ( Publicatie van het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek. Wegens de aanneming der reglementen van Bestuur voor de respectieve Departementen... gearresteerd den 4 juny 1802 (Den Haag, 1802). ) In Holland waren er maar liefst 163.805 voorstemmers en slechts 16 tegenstemmers. Bij deze cijfers moest men overigens wel bedenken dat alle niet-stemmers als voorstemmers werden gerekend! Het reglement omvat 174 artikelen ( Editie van het reglement: Staats-Regeling voor de Bataafsche Republiek, en reglementen voor de byzondere Departementen (Zutphen 1802); Er bestaat ook een aparte nadere toegang op trefwoorden op dit reglement: J. Greeven, Reglement voor het Departementaal Bestuur van Holland, van den 17 tot 24 meij 1802, goedgekeurd; in een alfabetische volgorde gebracht (Gouda 1802). ) die de taken en bevoegdheden van het Departementaal Bestuur, het Gedeputeerd Bestuur en de Departementale Rekenkamer beschrijven. ( Voor het archief van de Departementale Rekenkamer van Holland, zie: J. Smit, Het archief de Rekenkamer ter Auditie van de gemeenelands rekeningen en de opvolgende colleges met de daaronder berustende rekeningen, 1572-1805 (Den Haag 1946). ) Met ingang van 21 juni zouden de reglementen in werking treden en zouden de besturen moeten gaan functioneren. Tot die tijd werd het bestuur, ondanks het feit dat de staatsregeling al in oktober 1801 van kracht was geworden, door de Departementale Besturen van de Delf, Texel en Amstel uitgeoefend. Het Departementaal Bestuur van Holland werd uiteindelijk op de geplande dag in de Grote Zaal op het Binnenhof geïnstalleerd. Diezelfde dag werden het oudste lid P.H. van der Wall tot provisioneel president en J. Meerman tot voorlopig secretaris gekozen. Een van de eerste bestuurshandelingen was het redigeren van een algemene publicatie betreffende de constituering van het bestuur. Nadat alle leden waren beëdigd, werd er een commissie uit hun midden gekozen die het Gedeputeerd Bestuur zou moeten installeren. Toen beide besturen waren ingesteld, werd er aan een gezamenlijke commissie opdracht gegeven tot het opstellen van een instructie voor de secretarissen ( Deze instructie werd op 30 juni 1802 goedgekeurd, zie DB nr. 110. ) en van een reglement van orde voor het Departementaal Bestuur. Naast deze twee commissies werd er gedurende de eerste maanden na de instelling van het bestuur een groot aantal vaste commissies uit de leden van het bestuur samengesteld, die zich met de verschillende specifieke bestuurlijke taken moesten bezighouden. ( Zie voor deze commissies de Bijlage op pp. 444-448. ) Er werden door het Departementaal Bestuur ook twee commissies bijeengeroepen die niet uit eigen bestuursleden bestonden. De ene was een tijdelijke commissie, samengesteld uit leden van de Haagse Joodse gemeente, die een kerkreglement voor de Hoogduitse Joodse gemeente te Amsterdam moest maken. ( DB nr. 257. De commissie kwam van 21 juni-20 september 1802 bijeen. ) De andere, de Algemene Armencommissie, had een meer permanent karakter. Op 25 januari 1804 had het lid Meerman in de vergadering het voorstel gedaan om, gezien artkel 52 van het reglement betreffende het toezicht over het armbestuur, nadere activiteiten te ondernemen aangaande de duizenden armen in de steden en dorpen. De commissie van economie en armbestuur moest de instelling van de Algemene Armencommissie voorbereiden. ( Op 19 april 1804 resolutie nr. 18 werd de instructie voor de Algemene Armencommissie door het Departementaal Bestuur goedgekeurd, DB, inv. nr. 44. ) . Op 18 mei werden tien leden aangesteld. Zij moesten werk trachten te vinden voor de armen en zonodig uitkeringen verstrekken. De commissie vormde een verbinding tussen de lokale en de departementale belangen. Hij bleef in direct contact met de commissie van economie en armbestuur en rapporteerde regelmatig aan het Departementaal Bestuur. Omdat in deze commissie geen leden uit het Departementaal Bestuur vertegenwoordigd waren, was het mogelijk dat er na mei 1807 nog enkele resoluties werden genomen. In beginsel moest het Departementaal Bestuur per jaar vier vergaderingen van een maand houden. Vanaf de instelling van het bestuur tot aan september 1803 verhinderen de achterstallige zaken en de drukke werkzaamheden het bestuur om op reces te gaan. Daarna werd gaandeweg steeds meer het normale vergaderschema nageleefd. Dat betekende dat indien het Departementaal Bestuur op reces was, het Gedeputeerd Bestuur in zijn plaats trad. De meeste zaken, behalve die waarvoor de aanwezigheid van het gehele Departementaal Bestuur vereist was, konden door het Gedeputeerd Bestuur worden behandeld en afgedaan. ( Voor de resoluties van het Gedeputeerd Bestuur als vervanger van het Departementaal Bestuur zie: GB inv. nrs. 112-121. ) Tot 1 augustus 1805 bleef het Gedeputeerd Bestuur als vervangend lichaam optreden, waarna het vervangen werd door een Gedeputeerd Departementaal Bestuur. ( Zie voor de resoluties van het Gedeputeerd Departementaal Bestuur DB inv. nrs. 70-108. ) Het Departementaal Bestuur stond als overheidslichaam tussen de nationale regering en de lokale besturen in, waarbij het een betrekkelijk grote autonomie was gegund: alles wat niet specifiek aan de regering was voorbehouden, mocht het Departementaal Bestuur tot zijn competentie rekenen. Hiermee was het staatstoezicht overigens beslist niet uitgeschakeld. Artikel 70 van de staatsregeling van 1801 luidde dan ook: "De Departementale Besturen dragen zorg voor de naauwkeurige uitvoering van alle bevelen, door of van wege het Staats-Bewind uitgevaardigd, en zyn deswegens aan hetzelfde verantwoordelyk". Het bestuur was als uitvoerend orgaan van het centraal gezag in feite verantwoording schuldig aan het Staatsbewind. In artikel 23 van het reglement werd daaraan toegevoegd dat het Departementaal Bestuur desgevraagd aan het Staatsbewind alle gegevens moet verstrekken ten aanzien van het departement. Maar andere artikelen in de staatsregeling en het reglement lieten ruimte in de interpretatie van de bevoegdheden van het Departementaal Bestuur. Al snel rezen hierover problemen. Door middel van nadere resoluties probeerde men de taakverdelingen en bevoegdheden te preciseren. Van de verschillende waterstaatswerken werd een lijst aangelegd met vermeldingen van departementaal of nationaal beheer. ( Staatsbewind 9 augustus 1802 nr. 68, zie GB inv. nr. 201. ) Eenzelfde lijst werd samengesteld van de aanstellingsbevoegdheid van ambtenaren met betrekking tot de gemene middelen. ( Staatsbewind 16 september 1802 nr. 52, zie GB inv. nr. 201. ) De grootste moeilijkheden ontstonden evenwel over de inning en het beheer van de financiële middelen. Dit vloeide voort uit de dubbelzinnigheid van de artikelen 66 en 67 van het reglement, krachtens welke het bestuur behalve de departementale financiën ook de geldmiddelen van de Republiek, voor zover voor rekening van het land geheven, mocht beheren. Het Staatsbewind schreef desniettemin spoedig aan het Departementaal Bestuur dat het "hooglijk... gesurpreneerd" was dat het bestuur zich ook bevoegd achtte inzake beheer van de middelen voor de nationale kas. Het Staatsbewind schreef verder: "... het Bataafsch Gemeenebest is Een en Ondeelbaar, hoe kan dan een gedeelte van hetzelve, namelijk het Volk van Holland, aan dat Bestuur eene autorisatie, uit naam van dat geheel, opdragen?" ( Staatsbewind 23 augustus 1802 nr. 54, zie GB inv. nr. 201. ) Het Staatsbewind hoopte dat het bestuur op zijn plannen inzake de gemene middelen zou terugkomen. Uiteindelijk heeft het Staatsbewind bakzeil moeten halen; er werd een regeling opgesteld waarbij wel degelijk aan alle departementen autorisatie werd gegeven voor het beheer en de administratie van de nationale middelen en domeinen. ( Staatsbewind 16 juni 1803 nr. 28, zie GB inv. nr. 202. ) Al snel zag men in dat men te ver was gegaan en dat herziening van de situatie noodzakelijk was. Aan het begin van het jaar 1804 werd de departementale besturen weer een deel van de inning van de nationale middelen ontnomen. ( Thesaurier-Generaal en Raad van Financiën 18 januari 1804 nr. 23, zie GB inv. nr. 204. )
2. De periode 1805-1807
Om de noodzakelijke veranderingen ten aanzien van het inefficiënte en onbilllijke systeem van belastinginning te kunnen doorvoeren, werd aan het begin van het jaar 1805 door Schimmelpenninck een nieuwe staatsregeling ontworpen. Hij ging uit van een nieuwe uniforme en centraal gecoördineerde opzet, waarbij er in elk departement een autonoom orgaan, een Raad van Financiën, zou worden ingesteld dat alle zaken met betrekking tot de belastingen en de domeinen zou moeten regelen en dat te dien einde direct onder toezicht van de regering zou komen te staan. Dit betekende voor Holland dat het Departementaal Bestuur zijn financiële bevoegdheden geheel zou verliezen en dat het Gedeputeerd Bestuur zou worden afgeschaft. Deze punten uit de staatsregeling werden nader uitgewerkt in één Algemeen Reglement voor alle Departementale Besturen, ( Publicatie van Hun Hoog Mogende,vertegenwoordigende het Bataafsch Gemenebest, houdende, Algemeen Reglement voor de Departementale Besturen, gearresteerd den 19 juli 1805 (Den Haag 1805). ) opdat de bevoegdheden van de besturen en van de Raden van Financiën elkaar niet zouden overlappen. Het Algemeen Reglement trad op 1 augustus 1805 in werking. Op die dag werd het Departementaal Bestuur ontbonden en werd het "nieuwe" Departementaal Bestuur, met gewijzigde instructie, geïnstalleerd. ( Hoewel het tweede of Departementaal Bestuur van Holland een enigszins gewijzigde instructie kreeg waardoor de taken ook voor een deel veranderen, is er besloten om het archief niet te splitsen. De bestuurlijke continuïteit is namelijk zeer groot en in de administratie en de archiefvorming zijn geen cesuren te onderkennen. In zijn bespreking van de inventaris van de Gelderse archieven uit de Bataafs-Franse tijd - waar evenmin een splitsing voor deze periode is aangebracht - schrijft F.J.M. Otten daarentegen dat een formele tweedeling van het archief toch de voorkeur zou verdienen, zie Nederlands Archievenblad 88 (1984) p. 259. )
Maar in feite werd het bestuur gewoon gecontinueerd. De laatste vergadering van het "oude" Departementaal Bestuur werd op 1 juni dan ook besloten met de aankondiging van een reces tot 1 augustus, de eerstvolgende "ordinaire" bijeenkomst. Ook de leden van het bestuur bleven grotendeels op hun plaats zitten. Maar omdat de staatsregeling tevens had bepaald dat de besturen moesten bezuinigen op hun administratie en dat hun organisatie moest worden vereenvoudigd, telde het Departementaal Bestuur nog maar tien in plaats van vijftien leden. Bovendien werd, zoals gezegd, het Gedeputeerde Bestuur afgeschaft en werden er minder afzonderlijke commissies ingesteld.
Het Departementaal Bestuur ging ook in deze periode geregeld op reces, bij ontstentenis van het Gedeputeerd Bestuur was er gedurende die recessen een Gedeputeerd Departementaal Bestuur bestaande uit vier leden. ( Instructie voor het Gedeputeerd Departementaal Bestuur DB inv. nr. 117, 29 augustus 1805 nr. 10. ) Dit viermanschap zette in die perioden het bestuur van het Departementaal Bestuur zoveel mogelijk op dezelfde voet voort. Slechts in bepaalde zaken was een beslissing van het gehele bestuur noodzakelijk. De verandering van de Bataafse Republiek in een koninkrijk in 1806 had, behalve de verhuizing uit het Binnenhof, weinig gevolgen voor het Departementaal Bestuur. De constitutie voor het koninkrijk bevatte slechts één bepaling (art. 62) voor de departementale besturen: ze waren belast met het "uitoefenen der Wetten en Bevelen, welke aan hun van wegens het Gouvernement worden gegeven". ( Van Hasselt, Verzameling van Nederlandsche staatsregelingen en grondwetten, Constitutie van 1806. ) Hiermee veranderde er niets ten opzichte van de toen bestaande situatie. De ontploffing van het kruitschip aan het Rapenburg te Leiden op12 januari 1807 leidde nog tot de instelling van een commissie uit het Departementaal Bestuur die de collectes in Holland moest coördineeren. ( Zie DB inv. nrs. 280-282. ) De invoering van een eenhoofdig bestuur in het koninkrijk Holland werd nagevolgd op de lagere bestuursniveaus. Er werd een wet voorbereid die dit zou invoeren. Het Koninklijk Besluit van 13 april 1807 bepaalde dat het departement Holland zou worden verdeeld in een departement Maasland en een departement Amstelland, waar in elk een landdrost, bijgestaan door assessoren, aan het hoofd stond. ( Zie voor de archieven en een toelichting op het bestuur van de landdrosten: J.R. Persman, Archieven van de gewestelijke besturen in Noord-Holland 1799-1802 en 1807-1810 (Haarlem 1977) en M. van Heuven-Bruggeman, Archieven van het Departementaal Bestuur van Holland 1807-1810, etc. (Den Haag 1979). )
3. Organisatie
Zoals we zagen bestond het Departementeel Bestuur tot augustus 1805 uit vijftien leden. Er was geen vaste voorzitter, de vergadering werd per maandelijkse - later driemaandelijkse - toerbeurt door een van de leden gepresideerd. De voorzitter werd door een aparte amanuensis, Cornelis de Fouw, bijgestaan. De verschillende commissies werden uit de leden van het bestuur zelf samengesteld. De bestuursleden werden op hun beurt in de werkzaamheden ondersteund door een secretaris en een ambtenarenapparaat dat met het Gedeputeerd Bestuur moest worden gedeeld. Na een voorlopige secretaris werd J.H. Mollerus als vaste secretaris van het bestuur aangesteld. ( Instructie voor de werkzaamheden van de secretaris: DB inv. nr. 110, d.d. 30 juni 1802 (vernieuwd 3 mei 1804 nr. 13). Na 1 augustus 1805: DB inv. nr. 117, d.d. 15 augustus 1805 nr. 15. ) Hij werd in 1804 opgevolgd door W.F. Roëll. De ambtenaren van de secretarie van Holland, commiezen, klerken, ordinaris-klerken en een charterklerk, vielen onder het toezicht van deze secretaris. Voor de praktische werkzaamheden werd het bestuur ondersteund door kamerbewaarders en boden. ( De instructie voor de kamerbewaarders, boden, concierge en boutefeu is op 22 december 1802 goedgekeurd, zie GB inv. nr. 200. ) De concierge was aangesteld voor de supervisie op het schoonhouden van de vergaderzalen, kamers, archief en gangen. De zorg voor het schoonhouden van de schoorstenen en de brandstofvoorziening was aan de boutefeu toevertrouwd. Voor specifieke aangelegenheden van financiële aard konden de Hollandse besturen steunen op de commiezen, boekhouders en klerken van de Financie van Holland, een orgaan met een voornamelijk registrerende taak. Deze instelling was nabij de vergaderzalen en kamers van het Departementaal Bestuur gehuisvest.
De vergaderingen van het Departementaal Bestuur vonden plaats in de voormalige vergaderzaal van de Staten van Holland aan de vijverzijde van het Binnenhof tussen de kapel en de hoektoren. Aan de oostzijde van deze zaal waren kamertjes voor de secretarissen en het archief. Onder deze zaal vergaderde het Gedeputeerd Bestuur in de voormalige ruimte van de Gecommitteerde Raden. Daaromheen lagen kleinere kamers waar de commissies uit Departementaal en Gedeputeerd Bestuur hun werkzaamheden ("besoignes") konden verrichten.
Vanaf 1 augustus 1805 werd het Departementaal Bestuur teruggebracht tot een tiental leden. Ook de ambtenaren gingen in aantal achteruit, en moesten bovendien met de onafhankelijke Raad van Financiën worden gedeeld. ( Zie voor een precieze opgave van de verschillende ambtenaren en hun inkomsten de begroting van de huishoudelijke kosten: DB inv. nr. 117, 27 augustus 1805. nrs. 21 en 25. )
De keuze van koning Lodewijk Napoleon om het Binnenhof als huisvesting voor zijn hofhouding te kiezen, betekende dat het Departementaal Bestuur naar een nieuwe werkruimte moest omzien. Het Departementaal Bestuur kreeg het Oude Hof, het latere paleis, aan het Noordeinde als huisvesting toegewezen. Daarvan mocht het bestuur de zuidervleugel in gebruik nemen. Voor de berging van het grote archief werden zolders van het gebouw ter beschikking gesteld.
Organisatieschema van het Departementaal Bestuur van Holland:
Embedded Image
4. Werkwijze
In artikel 10 van het reglement voor het Departementaal Bestuur staat opgetekend dat een gewone vergaderperiode van het bestuur maximaal vier weken achter elkaar mocht duren. Er zouden jaarlijks vier van dergelijke perioden zijn: beginnend op de eerste dinsdag van februari, van mei, van augustus en van november. De eerste anderhalf jaar van het bestuur waren bezigheden echter zo tijdrovend dat men vrijwel onafgebroken vergaderde. De dagelijkse vergaderingen vonden op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag plaats; de maandag en de zaterdag waren gereserveerd om de commissiewerkzaamheden uit te voeren. Verder bestond er de mogelijkheid om extra vergaderingen in te lassen.
Het verloop van de vergaderingen werd geregeld in het reglement van orde voor de vergadering van het Departementaal Bestuur. ( DB inv. nr. 110, 27 augustus 1802, nr. 15. In 1805 werd een enigzins gewijzigd reglement opgesteld, DB inv. nr. 117, 15 augustus 1805 nr. 15. ) Na de hamerslag moest elke vergadering openen met een, aangepast, gebed, dat vroeger ook door de Staten van Holland werd uitgesproken. Daarna werden de notulen van de vorige vergadering goedgekeurd en vastgesteld. Vervolgens moesten de ingekomen stukken worden behandeld. Dat waren eerst de stukken van het Staatsbewind, dan die van lagere besturen en colleges en tenslotte die van particulieren waaronder de rekesten. Na de ingekomen stukken kwamen de in advies gehouden zaken, die moesten worden afgedaan, aan bod. Daarop volgde de bespreking van de adviezen en rapporten van de verschillende commissies. De ingekomen stukken, namelijk, waarover niet direct in de vergadering een resolutie kon worden genomen, werden, naar gelang het onderwerp van het stuk, in handen gesteld van een van de commissies uit het Departementaal Bestuur. Deze commissies moesten hierover een rapport of advies aan het bestuur uitbrengen. Deze werkzaamheden werden de "besoignes" genoemd. Wanneer het stuk en het rapport weer in vergadering werden gebracht, moest het bestuur er bij meerderheid van stemmmen een resolutie over nemen. Waren deze besprekingen ten einde dan konden er tenslotte door de leden en de secretaris nog voorstellen worden gedaan.
Met ingang van 1 augustus 1805 vonden er slechts enkele wijzigingen in de werkwijze van het bestuur plaats. Er werd alleen nog maar op de dinsdagen en de donderdagen vergaderd, waarbij de woensdagen en de vrijdagen voor de commissiewerkzaamheden werden greserveerd. Tevens schreef een geheel nieuwe bepaling voor dat de leden voortaan in het zwart gekleed en met "eenen driekanten hoed" in de vergadering moesten verschijnen.
5. Taken
In de staatsregeling van 1801 werden al enigzins de taken van de departementele besturen omschreven. Het reglement van 1802 voor het Departementaal Bestuur van Holland bevatte dienaangaande nauwkeurige bepalingen. In de artikelen 20 tot en met 28 werden de bevoegdheden van het bestuur in het algemeen besproken. In artikelen 29 tot en met 59 de taken en competenties met betrekking tot de politie en de economie en in de artikelen 60 tot en met 74 de financiële bevoegdheden. Omdat het hier te ver zou voeren om de verschillende werkzaamheden uitvoerig te behandelen, volgen ze hierna puntsgewijs:
  • de zorg voor het openbaar gezag, de orde, rust en veiligheid in het departement, met behulp van de politie en eventueel ook militaire macht. Het bestuur had de beschikking over de gewapende burgermacht (artt. 29, 31, 32);
  • de zorg voor de departementale gebouwen, waterstaatswerken en zeehavens en de aanleg van dijken en wegen (art. 33);
  • het toezicht op de hoogheemraadschappen en waterschappen. Het goedkeuren van hun reglementen, ordonnanties etc. (art. 37);
  • verlenen van octrooien voor verveningen (art. 40);
  • bestuur over en de administratie van de nationale domeinen in het departement en zorg voor de kusten en de stranden (artt. 41, 42);
  • toezicht op de jacht, vogelarij en de visserij (art. 43);
  • toezicht op de posterijen en de muntslag (artt. 44, 45);
  • toezicht op de gemeentebesturen (art. 46);
  • de creatie van notarissen en verlening van venia aetatis (artt. 47, 48);
  • het bevorderen van de welvaart, koophandel, zeevaart, visserij, landbouw, fabrieken (artt. 49, 57);
  • zorg voor ongestoorde godsdienstoefening en geschikte kerkgebouwen (art. 50);
  • toezicht op de armbesturen en -huizen en de zorg voor passende arbeid voor onvermogenden (artt. 52, 53, 54);
  • zorg voor de lage en hoge scholen en de Leidse universiteit (art. 55);
  • maken van de begroting van de huishoudelijke kosten en bijhouden van de administratie van de politie en de justitie (artt. 60, 61, 62);
  • heffen van departementale belastingen (artt. 63, 69);
  • beheer over en invordering van de nationale middelen in het departement (artt. 66, 67);
  • jurisdictie in fraudezaken (art. 68).
Voor de uitvoering van al deze taken werd het Departementaal Bestuur bijgestaan door het Gedeputeerd Bestuur. In de eerste plaats moest het Gedeputeerd Bestuur uitvoering geven aan alle bevelen en besluiten van het Departementaal Bestuur en in de tweede plaats nam het grotendeeels de financiële en justitiële taken van het Departementaal Bestuur over.
Naast de bovengenoemde taken stelde het bestuur ook de leden van de Departementale Rekenkamer aan en was het betrokken bij de samenstelling van de regering doordat het gerechtigd was leden voor het Staatsbewind te kiezen. Verder kwam het voor dat de bestuursleden zitting namen in niet-departementale commissies.
Het nieuwe algemene reglement voor de departementale besturen dat per 1 augustus 1805 werd ingevoerd, bevatte enkele belangrijke veranderingen ten opzichte van het reglement uit 1802. De grootste wijziging betrof de financiën, voor het overige bleven de meeste taken van het bestuur bestaan. Het bestuur diende zich voortaan te onthouden van alle zaken met betrekking tot de nationale financiën en domeinen in het departement (art. 15). Voortaan zou de Raad van Financiën deze belangen behartigen. Daarom was het bestuur ook verplicht de Raad in zijn administratie bij te staan en te informeren (artt. 16, 20). Tenslotte raakte het bestuur ook de jurisdictie in fraudezaken aan de Raad kwijt en moest het zich bij departementale bestuursgeschillen voortaan tot de raadpensionaris wenden (art. 24).
6. Lijst van Bestuursleden, Commissieleden en Ambtenaren
Commissie ter voorbereiding van de inrichting van het Departementaal Bestuur van Holland:
  • R.H. Arntzenius
  • A.J. Cuperus
  • M.C. van Hall
  • D. Heijting
  • J.H. de Lange
  • J. Luzac
  • J.A. van den Spijk
  • P.H. van de Wall
  • A. van Zeebergh
Departementaal bestuur (juni 1802 - juli 1805)
Leden:
  • Mr. P.H. van de Wall
  • Mr. H.A. van Bleijswijk
  • C.I. Branger ( vanaf 3 december 1802 vervangen door H. Hogewal)
  • Mr. N. Calkoen (tot 29 mei 1804)
  • Mr. C. Clotterbooke
  • J.M. Collot d`Escury
  • D. van Horbag
  • Mr. J. Meerman
  • A. Reessen
  • Mr. S.P. van Swinden
  • D. Hooft (vanaf 22 juni 1802; op 1 februari 1803 vervangen door J.P. van Wickevoort Crommelin)
  • Mr. W. Quarles (23 juni 1803 - 28 november 1803)
  • Mr. F. van Hoogstraten (vanaf 24 juni 1802)
  • W.B. Cappelhof (vanaf 28 juli 1802)
  • Mr. L.T. de Kempenaer (vanaf 28 juli 1802)
  • Mr. C.J. de Lange van Wijngaarden (27 maart 1804- 27 april 1804)
  • Mr. F. van Leyden van Westbarendrecht ( vanaf 27 april 1804)
  • D. van Bergen ( vanaf 7 augustus 1804)
  • H. de Wecker de Groot ( vanaf 7 augustus 1804)
Secretaris: Mr. J.H. Mollerus (tot 27 april 1804; op 3 mei 1804 vervangen door Mr. W.F. Roëll)
Toegevoegd commies: Mr. T.J.A. Papenstecher (vanaf 9 juli 1802)
Commissies uit het Departementaal Bestuur
Commissie tot het locaal deezer vergadering, ingesteld 24 juni:
  • Van Bleijswijk
  • Clotterbooke
  • Calkoen
Personele commissie, ingesteld 30 juni:
  • Van Bleijswijk
  • Hooft
  • Clotterbooke
  • Van Horbag
Commissie tot de ambten, ingesteld 30 juni:
  • Van Bleijswijk
  • Hooft
  • Clotterbooke
  • Van Horbag
Commissie tot de zaken financiën, ingesteld op 30 juni:
  • Van Bleijswijk
  • Clotterbooke (vanaf 8 augustus 1802 vervangen door Collot d`Escury)
  • Quarles
  • Calkoen
  • Reessen
Commissie tot de zaken van de economie, ingesteld 2 juli:
  • Van Swinden
  • Branger
  • Quarles
  • Meerman
  • Van Hoogstraten
Commissie tot de zaken van de justitie, ingesteld 2 juli:
  • Van Bleijswijk
  • Clotterbooke
  • Van Swinden
  • Meerman
Commissie tot de dijken en waterstaat, ingesteld 7 juli:
  • Van Bleijswijk
  • Hooft
  • Collot d`Escury
  • Van Horbag
  • Reessen
Commissie tot de zaken van het armbestuur, ingesteld 9 juli:
  • Clotterbooke
  • Van Swinden
  • Van Hoogstraten
Commissie tot het werk der gemeentebesturen, ingesteld 13 juli:
  • Van de Wall
  • Van Bleijswijk
  • Quarles
  • Calkoen
  • Reessen
  • Van Hoogstraten
Commissie tot de zaken van de godsdienst, ingesteld 21 juli:
  • Hooft
  • Van Swinden
  • Branger
  • Meerman
  • Van Hoogstraten
Commissie tot de zaken van de politie, ingesteld 3 augustus:
  • Van de Wall
  • Clotterbooke
  • Collot d`Escury
  • Meerman
  • Van Hoogstraten
Commissie tot de hoge en lage scholen, ingesteld 5 augustus:
  • Van de Wall
  • Van Swinden
  • Van Kempenaer
  • Calkoen
  • Meerman
Commissie tot het werk van de jacht, vogelarij en visserij, ingesteld 1 september:
  • Van Bleijswijk
  • Hooft
  • Quarles
  • Meerman
  • Van Hoogstraten
Commissie tot de zaken van koophandel en zeevaart, ingesteld 29 september:
  • Van de Wall
  • Collot d`Escury
  • Cappelhof
  • Branger
  • Van Horbag
Commissie tot de zaken van de munt, ingesteld 26 november:
  • Van de Wall
  • Van Bleijswijk
  • Van Swinden
  • De Kempenaer
Commissie apart ingesteld door het Departementaal Bestuur
Algemene Armencommissie, ingesteld 11 mei 1804:
  • Mr. W. `t Hoen
  • Mr. D.J. Stein Parvé
  • Mr. L. van Toulon
  • Mr. L.E. Diert van Melissant
  • Mr. C. van Bruegel
  • Mr. F. Kumsius
  • L. Rengers
  • F.L. van Limburg Styrum
  • Mr. J.D. van Slingelandt
  • Mr. J.A.A. Zoutman (secretaris)
Departementaal Bestuur (augustus 1805 - mei 1807)
Leden:
  • F. van Hoogstraten
  • Mr. L.T. de Kempenaer
  • G.J. Loncq
  • D. van Horbag
  • Mr. J. Meerman
  • Mr. J.G. Verstolk van Zoelen
  • J.P. van Wickevoort Crommelin
  • Mr. J. Romswinckel (vanaf 6 augustus 1805)
  • Mr. H.A. van Bleijswijk (vanaf 13 augustus 1805)
  • Mr. P.H. van de Wall (vanaf 15 augustus 1805; vervangt de vóór 1 augustus gestorven Mr. G.B. Emants)
Gedeputeerde leden (vanaf 3 september 1805):
  • Van de Wall
  • Van Horbag
  • De Kempenaer
  • Loncq
  • Secretaris:
  • Mr. W.F. Roëll (tot 1 juli 1806)
  • Mr. S.P. van Swinden (vanaf 14 juli 1806)
Commissies uit het Departementaal Bestuur
Commissie tot de zaken van economie en armbestuur:
  • Meerman
  • Loncq
  • Van Hoogstraten
  • Romswinckel (vanaf 6 augustus 1805)
Gedeputeerde commissie:
  • De Kempenaer
  • Loncq
Commissie tot de zaken van de financiën:
  • Van de Wall
  • Van Bleijswijk
  • Van Horbag
  • Verstolk
Gedeputeerde commissie:
  • Van de Wall
  • Van Horbag
Commissie tot de zaken van de politie en justitie:
  • De Kempenaer
  • Meerman
  • Loncq
  • Verstolk
Gedeputeerde commissie:
  • De Kempenaer
  • Loncq
Commissie tot de kerkelijke zaken en hoge en lage scholen:
  • Van de Wall
  • De Kempenaer
  • Meerman
  • Van Wickevoort Crommelin
Gedeputeerde commissie:
  • Van de Wall
  • De Kempenaer
Commissie tot de zaken der gemeentebesturen en dijk- en polderzaken:
  • Van de Wall
  • Van Bleijswijk
  • Van Horbag
  • Van Hoogstraten
  • Van Wickevoort Crommelin
Gedeputeerde commissies:
  • Van Horbag (voor de gemeentebesturen)
  • Loncq (voor de gemeentebesturen)
  • Van de Wall (voor dijk- en polderzaken)
  • Van Horbag (voor dijk- en polderzaken)
Personeel, ten dienste van zowel het Departementaal als het Gedeputeerd Bestuur van Holland
Kamerbewaarders:
  • J. Huebens
  • A.E. Jaarsma
Concierge:
  • A. Ente
Controlleur v.d. boden:
  • J.G. Briedé
Boden:
  • C. Blomvliet
  • C. de Brie
  • C. Dilbeek
  • M. Doppegieter
  • C. van Engelen
  • J.H.G. Heijl
  • J.H. Hofman
  • G.J. Lindeman
  • J. Lovenich
  • J.P. Mondt
  • F. Reeder
  • J. Sterkenborg
  • F. Vaupel
  • P. Veldman
  • P. Vrijman
  • H. Wigtman
  • J. Wissemar
Ambtenaren, de Secretarie van Holland, ten dienste van zowel het Departementaal als het Gedeputeerd Bestuur van Holland
Commiezen:
  • G.C. van Lingen
  • L.C. Vonck
Eerste klerken:
  • Mr. N.B. van Dollen
  • S.H. Beets
Ordinaris klerken:
  • J.A. Lillie Cassa
  • F. le Comte
  • J. van Hoogenhuizen
  • C.G. le Maitre
  • A.C. Dominicus
  • J. van Oostendorp
  • F.W. Schoon
  • J. van Nispen
  • F.F. ter Meulen
  • P. de Waal
  • W.F. Frijlinck
  • W. Huygens
  • N. Pannevis
  • J. Nijman
  • H. van Heusden
Charterklerk:
  • W. van Trotsenburg
Geschiedenis van het archiefbeheer
De secretaris had een belangrijke functie bij de vergaderingen. Hij moest de vergaderingen voorbereiden, verslaan en uitwerken. Vanwege deze drukke taak had hij de hulp van de commies T.J.A. Pagenstecher. ( Instructie voor de commies van de secretaries: DB inv. nr. 110, d.d. 9 juli 1802. ) Wanneer zij met deze werkzaamheden klaar waren, moest commmies Gerard van Lingen - "hebbende de Expeditie der Depeches" - de zaken verder afronden. De ingekomen stukken, de genomen resoluties en de minuten van uitgaande stukken moesten natuurlijk worden gearchiveerd. Hiertoe was Willem van Trotsenburg als charterklerk aangesteld. Hoeveel archief hij indertijd onder zijn beheer had is niet meer vast te stellen. Er is momenteel - na inventarisatie en het opsporen van afgedwaalde stukken - nog 28 strekkende meter archiefmateriaal overgebleven, hetgeen minder is dan de oorspronkelijke hoeveelheid. Voor de series kunnen we het volgende vaststellen. De minuutresoluties en de notulboekjes zijn vrijwel voor de gehele periode 1802-1807 bewaard gebleven. Van de netresoluties ontbreekt alleen het register over de laatste vijf maanden van de bestuursperiode. Vervelender is dat de repertoria, de toegangen op de resoluties, slechts voor de periode 21 juni 1802-1 juni 1805 zijn samengesteld.
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend.

Inhoud en structuur van het archief

Ordening van het archief
Men vindt in deze inventaris twee categorieën stukken: stukken van algemene en stukken van bijzondere aard. Onder bijzonder kan men de inhoud van de stukken nader bepalen aan de hand van de taken van het bestuur waaronder ze zijn gerangschikt.
De hoofdserie, de minuutresoluties, vindt men onder algemeen. De inhoud van de resoluties is tot juni 1805 toegankelijk gemaakt door middel van repertoria, korte inhoudsanalyses van de resoluties met vermelding van de vindplaats in de serie. Deze repertoria bevatten bovendien trefwoordenlijsten. Voorts zijn er repertoria op de ingekomen stukken en de minuten van uitgaande stukken. De ingekomen stukken liggen op resolutiedatum en -nummer. Voor de periode tot en met december 1806 zijn de resoluties ook gedrukt aanwezig. In het algemeen zullen deze voor de raadpleging van de resoluties het handigst in gebruik zijn.
Schema van de methode van onderzoek in de series resoluties en bijlagen: trefwoordenlijst, zie pp. 450-461; Repertoria op de resoluties (inv.nrs. 120-124); minuutresoluties (inv.nrs. 1-108), gedrukte resoluties (1802-1806, inv.nrs. 110-119); ingekomen en minuten van uitgaande stukken (inv.nrs. 1-108); repertoria op de ingekomen en minuten van uitgaande brieven (inv.nrs. 125-143).
Embedded Image

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Departementaal Bestuur van Holland, nummer toegang 3.02.06, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Departementaal Bestuur Holland, 3.02.06, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
3.02.01 Archief van de Provisionele Representanten van het Volk van Holland, 26 januari 1795-2 maart 1796
3.02.02 Archief van het Provinciaal Bestuur en van het voorlopig Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig Gewest Holland, 1796-1798
3.02.04 Archief van het Intermediair Administratief Bestuur over het voormalig Gewest Holland, 1798-1799
3.02.05 Archief van het Departementaal Bestuur van de Delf, 1799-1802
3.02.07 Archief van het Gedeputeerd Bestuur van Holland, 1802-1805
3.02.08 Departementaal Bestuur van Maasland, (1698) 1807-1810 (1815)

Bijlagen

Archiefbestanddelen